Jaren 50



 

7. Rampen

Geschreven door Ilse Steel

(klik op de plaatjes om ze te vergroten)

Watersnoodramp 1 februari 1953

Het weerbericht van zaterdag 31 januari 1953

Weersverwachting geldig tot morgenavond:

Gedurende de nacht, vooral in de kustprovincies, tijdelijk zware storm. Overigens stormachtige tot krachtige wind ruimend van west naar noordwest tot noord. Guur weer met wisselende bewolking en nu en dan regen, hagel of sneeuwbuien.

Bericht van de wind- en stormwaarschuwingsdienst voor de scheepvaart:

Vanmiddag om 5 uur werden de geldende waarschuwingen vervangen door waarschuwingen voor zware storm tussen west en noordwest.

Bericht van de stormvloedwaarschuwingsdienst:

Boven het noordelijke en westelijke deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen noordwest en noord. Het stormveld breidt zich verder over het zuidelijke en oostelijke deel van de Noordzee uit. Verwacht mag worden dat de storm de hele nacht zal voortduren. Daarom werden vanmiddag om halfzes de groepen Rotterdam, Willemstad en Bergen op Zoom gewaarschuwd voor gevaarlijk hoog water.

Een depressie ten zuiden van IJsland ontwikkelde zich op vrijdag 30 januari 1953 tot een storm. De volgende dag sneuvelden miljoenen bomen in het noorden van Schotland. Toen de kern van het lage drukgebied afboog naar Denemarken kwam het stormveld midden boven de Noordzee terecht. Hierdoor draaide de westenwind in de loop van zaterdag naar het noordwesten. Plotseling werd de enorme watermassa van de Noordzee opgestuwd richting Nederland.

Hoog water

dijk bij Willemstad

Op zaterdagmiddag 31 januari was het halverwege de middag hoogwater. Veel mensen namen ergens aan de waterkant een kijkje. Zij zagen het water op verschillende punten hoog tegen de dijken oplopen. De boulevard in Vlissingen trok veel toeschouwers. Op de rede lagen schepen die hun vertrek maar even uitstelden. Sommige veerdiensten vielen uit. Enkele mensen sloten uit voorzorg de coupures in de dijken (coupure is een opening die in een secundaire waterkering is aangebracht, bijvoorbeeld om verkeer doorgang te geven. De coupure kan bij hoog water met schotbalken worden afgesloten. Tussen twee rijen planken kan klei worden gestort, zodat de opening in de dijk tijdelijk gesloten wordt).

De Stormwaarschuwingsdienst van het KNMI liet aan het eind van zaterdagmiddag een waarschuwingstelegram uitgaan. Het telegram bereikte veel autoriteiten niet. Zij hadden geen abonnement.

Na de weersverwachting van 18.00 uur las de nieuwslezer het bericht voor: “boven het noordelijke en waterrijke deel van de Noordzee woedt een zware storm tussen noordwest en noord.” Het KNMI waarschuwde voor ‘gevaarlijk hoog water’. Gedurende de daarop volgende nacht kon de radio geen waarschuwingen meer uitzenden, de Nederlandse radio zond tussen 12 uur ’s nachts en 8.00 uur ’s ochtends niet uit.

Toen het zaterdagavond donker was geworden had het water weer moeten gaan zakken. Rond 22.30 uur moest het volgens de watertabellen laag water zijn. Het water trok zich echter niet terug, maar bleef staan. De stuwende kracht van de storm doorbrak de getijbeweging. Velen hadden bij eb het water nog nooit zo hoog zien staan. Enkele gewaarschuwden ondernamen actie, sommigen zagen zelf het gevaar en gingen aan het werk, velen gingen slapen.

In de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 werd Zeeland geteisterd door een zware noordwesterstorm die het water opstuwde tot een hoogte van wel 4 à 6 meter NAP. Die avond doorbrak de storm de getijbeweging, waardoor het water ook bij eb hoog bleef, het was twee dagen na volle maan. Toch dachten veel mensen dat het wel mee zou vallen. Een oude volkswijsheid was,dat als de eb niet kwam, de vloed meestal wel meeviel‘. De vloed die om 5.00 uur moest komen was dus een springvloed, ‘giertij’. Veel dijken braken door en het water stroomde uit over het land. Dat gebeurde tot in Noord-Brabant en Zuid-Holland. Niemand realiseerde zich dat deze vloed zich kon gaan ontwikkelen tot een ware springvloed.

De storm bleef met windkracht 11 tot 12 woeden uit het noord-noordwesten. Langs de kust traden windstoten van 135 kilometer per uur op. Al voordat het vloed was ging het op vele plaatsen fout.

Rond 2.00 uur kwam het water voor het eerst over de dijken en de vloedplanken heen. Vanaf 3.00 uur begonnen de dijken te breken. ’s Nachts om vier uur zou het springtij zijn. De combinatie van langdurige harde wind (23 uur) en springvloed werd vele bewoners van vooral Zeeland en Zuid-Holland fataal. Binnen enkele uren braken in Zuid-Holland, Zeeland en Brabant op meer dan 60 plaatsen de buitendijken door.

Juist de lagere en minder goed onderhouden dijken aan de zuidzijden van de polders liepen als eerste over. Bij Kruiningen, Kortgene en Oude Tonge braken de dijken als eerste. Bij Stavenisse sloeg het water in een keer een gat van 1800 meter. Maar ook in Noord-Brabant, bij Willemstad, Heijningen en Fijnaart, hielden de dijken het niet. Evenzo in de Zuid-Hollandse Hoeksche Waard, bij ‘s- Gravendeel, Strijen en Numansdorp. Het grootste deel van Schouwen-Duiveland overstroomde.

Watersnood Stavenisse

Februari 1953, Stavenisse is overstroomd.

Watersnood Ouddorp

2 feb 1953 Tijdens de watersnoodramp is de omgeving van de haven in Ouddorp ondergelopen.

watersnood Schouwen

5 feb 1953, overstroomd dorp en molen.

Het duingebied op de kop van Schouwen en enkele polders bij Zonnemaire bleven droog. Ook Goeree-Overflakkee was, op de duinzijde en enkele polders bij Melissant en Dirksland na, geheel door het water bedekt. Huizen stortten in en werden meegesleurd met de stroom. Het wassende water vernietigde zelfs gehele gehuchten. In Schuring bij Numansdorp en Capelle bij Ouwerkerk werden alle huizen weggevaagd. Er was niets meer van over.

Andere plaatsen hadden geluk. In Colijnsplaat hielden mannen enige tijd de op breken staande vloedplanken tegen toen plotseling een losgeslagen binnenschip redding bracht en als golfbreker voor de coupure terechtkwam. Ook andere plaatsen bleven gespaard. De Schielandse Hoge Zeedijk, de dijk tussen Schiedam en Gouda langs de Hollandse IJssel die drie miljoen inwoners tegen het water moest beschermen, hield het maar net. Overal waar het water kwam vluchtten de mensen naar hoger gelegen plaatsen. Naar het dorp, naar de dijk, naar de zolder, naar het dak. Daar wacht men in angst de zondagochtend af.

Redding vanaf het dak

En alles onder water……

De eerste telexberichten, uit Zwijndrecht en Willemstad, bereikten de lege redacties rond halfvijf. Die waren leeg, want er verschenen ’s zondags geen kranten. Alleen bij de Radionieuwsdienst van het ANP had men dienst. Daar lazen medewerkers vanaf kwart over vijf de gestaag binnenkomende mededelingen. In de loop van de zondagochtend werd de omvang van de ramp langzaam duidelijk. Het morgenlicht op zondag 1 februari maakte de volle omvang van de ramp ook zichtbaar. “Ik keek uit over een waanzinnig grote watervlakte”, zei een ooggetuige. Hier en daar waren nog daken, een boomkruin of een afgebrokkelde dijk te zien. Verder was er alleen maar water.

Aanvankelijk daalde het water, het werd immers weer eb. Sommige mensen gebruikten dat moment om naar beter gelegen plekken te vluchten. Individuele reddingsacties kwamen op gang. Particulieren gingen met bootjes langs de huizen om mensen op te pikken en op hoger gelegen delen af te zetten. Grootscheepse, van buiten het getroffen gebied opgezette reddingsacties waren nog niet aan de orde. En na de ochtend ging het water weer stijgen.

De tweede vloed

Het allerergste was de zondagmiddag toen de tweede vloed kwam. Het water kwam toen nog hoger dan ’s nachts. Voor velen bleef maar een ding over: het dak op. Veel huizen die in de nacht nog overeind waren gebleven stortten alsnog in. Het water tilde de daken gewoon van de muren. Mensen verdronken of dreven op delen van het dak of wrakhout over de enorme watermassa. Soms verdronken ze alsnog, soms bleven ze steken bij een dijk. Tegen vijf uur werd het donker. Zo gingen duizenden mensen in het rampgebied een tweede nacht in. Op zolders, op daken, opeengepakt op dijken of in hoger gelegen huizen.

Gedurende de gehele zondag was er nog weinig hulp van buitenaf. Over de randgebieden werden slechts enkele verkenningsvluchten uitgevoerd. Enkele autoriteiten bezochten Dordrecht en West- Brabant.

De volle omvang van de ramp was echter na een dag nog steeds niet doorgedrongen. Dat Schouwen-Duiveland, Goeree-Overflakkee en Tholen vrijwel volledig onder water stonden was onbekend.

De redding

Op maandag 2 februari kwamen meer reddingsacties op gang. De eerste dorpen aan de randen van het rampgebied werden geëvacueerd. Op de eilanden waren het nog steeds alleen particulieren die met bootjes op weg gingen om mensen te redden. Vooral vissers wisten veel mensen uit hun benarde posities te bevrijden. Pas ’s middags vloog het eerste verkenningsvliegtuig over Schouwen-Duiveland. Wel konden bij Sommelsdijk de eerste hulpgoederen gedropt worden. Toch gingen de vele mensen op Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee maandagavond in geïsoleerde huizen, kerken en boerderijen de derde nacht en de vijfde vloed tegemoet.

Evacuatie met paard en wagen

Reddingswerkers

Inzet helikopter bij evacuatie

Dinsdag 3 februari was het keerpunt

Pas toen kwam de redding goed op gang. De slachtoffers werden uit het rampgebied geëvacueerd. Hulpverleners kwamen op honderden schepen het rampgebied binnen. Op diverse plaatsen ging de coördinatie van de redding over in de handen van de autoriteiten. Voedsel werd gedropt en helikopters werden ingezet. In feite was de ramp dinsdagavond voorbij. Er zaten nog wel mensen geïsoleerd, maar er vielen geen slachtoffers meer. De balans kon worden opgemaakt en het dijkherstel beginnen.

De trieste balans

Als gevolg van de ramp overstroomde een gebied van circa 150.000 hectare in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant, bewoond door ongeveer 600.000 personen. In totaal verloren 1835 mensen het leven, waarvan 873 in Zeeland, 254 in Noord-Brabant en 22 in de rest van het land. Het Rode Kruis bracht in 1953 een lijst uit met de namen van alle slachtoffers. Hieruit bleek duidelijk dat Schouwen-Duiveland het zwaarst was getroffen. 534 mensen verloren hier het leven. Drie dorpen werden zwaar getroffen: Ouwerkerk 91 slachtoffers, Nieuwerkerk 288 slachtoffers, Oosterland 65 slachtoffers. Ook Stavenisse op het eiland Tholen behoorde met 156 slachtoffers tot de zwaarst getroffen dorpen. Circa 72.000 inwoners uit het zuidwestelijke rampgebied moesten voor langere tijd worden geëvacueerd.

Op 1 mei waren hiervan nog 24.000 en op 1 oktober nog 11.000 niet teruggekeerd. Meer dan 47.000 stuks vee en 140.000 stuks pluimvee kwamen om in het water. Bovendien werden 3.000 woningen en 300 boerderijen verwoest en meer dan 40.000 woningen en 3.000 boerderijen beschadigd. Bijna 200.000 hectare grond kwam onder water te staan. De totale materiële schade werd geschat op ruim anderhalf miljard gulden.

Storm en springvloed hadden ook in België, Frankrijk, West-Duitsland en Engeland zware schade aangericht, maar nergens had de ramp zo’n omvang als in Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant.

Schade in Engeland

Foto’s van de ramp

Dijkdoorbraak

Molen in het water

Stormschade Ameland

Noordwelle omringd door water

Bezoek Juliana aan rampgebied

Zandzakken om gaten op te vullen

Hulpgoederen

Schoolplaat

Voorgeschiedenis

Sinds 1937 verrichtte studies van Rijkswaterstaat toonden aan dat Nederland niet voldoende veilig was bij zeer hoge waterstanden die gemiddeld éénmaal per paar eeuwen voorkomen. Vooral in het dichtbevolkte zuidwesten van het land, waar Rijn, Maas en Schelde uitmonden in de Noordzee, bleek het lastig en duur om de dijken te verhogen. Daarom werd gedacht aan het verbinden van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden door dammen. Deze plannen werden aangeduid als het Deltaplan. De zorgelijke toestand van de tuinbouw op Voorne, dat een gebrek aan zoet water had, leidde tot een eerste begin van uitvoering van dit plan door afdamming van Brielse Gat en Botlek.

Zo werd de Brielse Maas van 1950 af een zoetwaterbekken. De omvang van de werken voor het Deltaplan was zo groot en er moesten zulke grote technische problemen worden opgelost, dat men begin 1953 nog aan een zeer geleidelijke uitvoering dacht.

Toen op 1 februari 1953 een stormvloed van ongekende hoogte optrad, waardoor 1.835 mensen het leven lieten en ruim 150.000 hectare onder water kwam te staan, groeide het besef dat de veiligheid van het zuidwesten van het land op zo kort mogelijke termijn verhoogd moest worden. Daarom werd al twintig dagen na de ramp de Deltacommissie geïnstalleerd.

Van Veen

Wereldberoemd zijn de Deltawerken, maar de ontwerper ervan is zelfs bij Nederlands publiek, totaal onbekend. Dat is Johan van Veen. Een Nederlandse waterstaatkundig ingenieur. In 1919 verliet hij de toenmalige Delftse TH, waar hij een ‘wondermens’ werd genoemd omdat hij alles alleen deed en bovendien veel vlugger. Van Veen groeide uit tot een internationaal gezaghebbend, maar ook eenzelvige, tegendraadse en op het laatst een buitenwereldlijke waterstaatsingenieur. Hij is zonder overdrijving de vader van de Deltawerken, het grootste waterbouwkundige project van Rijkswaterstaat ooit.

Al vanaf de jaren dertig waarschuwde van Veen in publicaties voor zijn werk, en in publicaties onder het pseudoniem ‘dr. Cassandra’ voor de te lage dijken in Zuidwest Nederland, en dat bij stormvloed een ramp dreigde Vooral onder dit pseudoniem kon hij allerlei gedachten lanceren die politiek gezien nogal gevoelig lagen, zonder zelf in problemen te komen.. De Deltacommissie, met Van Veen als secretaris, die besloot tot de enorme, technisch loodzware ingreep die Van Veen al decennia gepassioneerd bepleitte: de kust moest worden gesloten, met een soort Maginot-linie van drie dammen. In de buitenlandse pers, vooral de Amerikaanse, werd Van Veen halverwege de jaren vijftig geroemd.

Ze noemden hem, de voor- en wegbereider van de Deltawerken. Zij verbaasden zich erover dat deze waterstaatsingenieur in Nederland niet op handen werd gedragen. Een man met dergelijke verdiensten moest toch op alle mogelijke manieren worden geëerd ? In de VS zou zo’n genie bejubeld worden, was de ondertoon. Blijft de vraag waarom Nederland deze eminente waterstaatsingenieur zo miezerig eert. Van der Ham, die een biografie over Johan van Veen schreef, denkt het te weten. “Omdat het een vreselijk lastige man was. Omdat er bij Rijkswaterstaat veel ambtelijke rivaliteit, veel haat en nijd heersten. Ook in de Deltacommissie gunden sommigen elkaar het licht in de ogen niet.”

Geleidelijke plan

Directe plan

Illustratie: Twee kaarten ter voorkoming van een watersnood, een direct plan en een geleidelijk plan – voorstudies voor de Deltawerken die Johan Van Veen twee dagen, op 29 januari 1953, vóór de fatale februariramp inleverde bij minister Algera.

Het Deltaplan, Het begin

Op 21 februari 1953 werd een Deltacommissie ingesteld om een betere beveiliging tegen de zee voor te bereiden. Uitgangspunt was, dat alleen de Rotterdamse Waterweg en de Westerschelde in verband met de scheepvaartbelangen open zouden blijven. Kort nadat de Deltacommissie met voorlopige aanbevelingen was gekomen werd met de uitvoering van de eerste werken begonnen. Het was echter wenselijk, gezien de omvang en de vele juridische aspecten van dit project, een wettelijke basis te scheppen. Deze Deltawet werd in 1958 afgekondigd.

Als eerste Deltawerk werd in 1958 een beweegbare stormvloedkering in de Hollandse IJsel bij Krimpen in gebruik genomen.  Dit verschafte het hart van de Randstad Holland de zo noodzakelijke extra bescherming. Er volgden, in een snel tempo, projecten van fabelachtige omvang met een kostenomvang dat de tien miljard gulden overschreed. Eind jaren 50 werd gestart met de afsluiting van het Haringvliet en het tegenhouden van de zoutwater toevoer vanuit de Noordzee naar de Haringvliet en het Hollands Diep.

Het afsluiten van de kleine zeegaten en de bouw van de Haringvlietdam en sluizen was gereed in 1968, en de toevoer van zout water werd definitief stopgezet in 1970. De afwateringssluizen in het Haringvliet, met 17 openingen van elk 56,5 m wijdte, werden in 1971 in gebruik genomen. De afdamming van het Veerse Gat en die van de Zandkreek kwamen in 1961 gereed, hierdoor ontstond het Veerse Meer.

Haringvlietdam en sluizen

De dam in het Veerse Gat

De Brouwersdam

De dam in het Veerse Gat verbond, samen met de dam in de Zandkreek, de eilanden Noord- en Zuidbeveland en Walcheren met elkaar. Hier werd zo vroeg mogelijk mee begonnen om ervaring met werken op zanderige bodem en met een groot getijverschil op te doen. In 1961 werd deze afsluiting voltooid. De Brouwersdam in het Brouwershavense Gat kwam in 1972 gereed.

Omdat de Grevelingendam de Grevelingen al aan de oostkant had afgesloten, ontstond door de bouw van de Brouwersdam het Grevelingenmeer. De Brouwersdam was geen makkelijke dam. Omdat het te dichten gat tussen Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland maar liefs 6,5 kilometer lang was. De Brouwersdam in het Brouwershavense Gat kwam eind 1971 gereed. Bij de bouw van de Brouwersdam werden zowel caissons als een kabelbaan gebruikt.

Oosterschelde

In het oorspronkelijke plan was ook voor de Oosterschelde op een dichte afsluitdam gerekend. Het bekken achter deze dam zou, na aanvoer van Rijn- en Maaswater, zoet worden. Het inzicht dat dan een uniek zoutwatergebied met grote betekenis voor het milieu en de visstand zou worden vervangen door, vervuild, rivierwater, leidde tot grote weerstand tegen deze afdamming. Het parlement besloot daarop in 1976 tot de bouw van grote doorlaatsluizen. De sluizen blijven meestal open en worden slechts bij zeer hoge stormvloeden gesloten. Een totaal doorstroomoppervlak van 18.000 m2 (62 openingen van elk 40 m breed) zorgt ervoor dat in de Oosterschelde een zoutwatermilieu van voldoende kwaliteit kan worden gehandhaafd.

Stormvloedkering

Oosterschelde

De enorme pijlers zijn in dokken gebouwd en met een schip naar de plaats van bestemming gebracht. De stormvloedkering in de mond van de Oosterschelde, die uiteindelijk ƒ 5,5 miljard (= € 2,5 miljard) heeft gekost, is op 4 oktober 1986 ingewijd.

Maeslantkering

Maeslantkering

In de eerste plannen zou de Nieuwe Waterweg open blijven voor de scheepvaart. In de jaren tachtig bleek echter dat het achterliggende, dichtbevolkte gebied niet beschermd kon worden door het verhogen en verzwaren van de dijken. Daarom werd besloten een beweegbare waterkering aan te leggen in de Nieuwe Waterweg. Deze Maeslantkering bestaat uit twee enorme deuren (22 m hoog en 210 m lang) die bij rustig weer in dokken op het land liggen. Bij dreigend hoogwater door stormvloed wordt er water in de dokken gelaten en drijven de (holle) deuren naar elkaar toe. Als ze elkaar bijna raken, stromen de deuren vol water en zinken ze af naar de bodem. Op 10 mei 1997 werd de stormvloedkering, als laatste onderdeel van de Deltawerken, officieel in gebruik genomen.

In het kader van de Deltawet zouden ook diverse dijken worden verhoogd en verzwaard. Dat gold vooral voor dijken langs de Nieuwe Waterweg en de Westerschelde, waarin eerste instantie geen dammen waren gepland. Maar ook de dijken achter de nieuwe dammen zijn op veel plaatsen verbeterd. Ze vormen een tweede verdedigingslinie, mocht onverhoopt een van de hoofdwaterkeringen bezwijken.

Belang van de Deltawerken

Behalve een verkorting van de totale lengte aan zeewerende dijken met 700 km verschaffen de Deltawerken nog verscheidene andere voordelen. Vooral in droge zomers is er een tekort aan zoet water voor de landbouw en de drinkwatervoorziening. De afsluitingen van Haringvliet en Volkerak voorkomen dat het zoete water van Rijn en Maas rechtstreeks naar zee afstroomt. Het vloeit dan door de Noord of Oude Maas naar de Nieuwe Waterweg, waardoor de grens tussen zoet en zout water hier meer in de richting van de zee verschuift. Het zoete water van de Lek is dan hiervoor niet meer nodig. Dit kan nu via de Gelderse IJssel naar het IJsselmeer worden geleid, waardoor ook in het noorden van het land meer zoet water beschikbaar is.

Waterhuishouding in het Deltagebied

Voor een goed beheer van de kwaliteit van het oppervlaktewater, en daarmee van het milieu, was het nodig het Deltagebied in een aantal bekkens te verdelen. Voor de vorming hiervan kon mede gebruik worden gemaakt van de secundaire dammen die tijdens de afsluiting van de zeearmen te hoge getijstromen in de tussenwateren moesten voorkomen. In deze compartimenteringsdammen zijn, naast schutsluizen voor de scheepvaart, al naar behoefte, doorlaat- en uitwateringssluizen opgenomen om nieuw water aan te voeren, respectievelijk overtollig of vervuild water te lozen.

De recreatievaart profiteert doordat gevaarlijke getijstromen zijn verminderd. Ook vallen hierdoor vooroevers droog, die gedeeltelijk voor de recreatie kunnen worden ingericht. Andere zandplaten en vooroevers, vooral in de Oosterschelde, vervullen een belangrijke rol als natuurgebied. Bij de bouw van de Deltawerken zijn aannames gemaakt over hoe hoog het water zou kunnen komen tijdens een stormvloed. Recent onderzoek wijst echter uit dat rekening moet worden gehouden met een onverwacht grote zeespiegelstijging. Dat betekent dat er opnieuw moet worden nagedacht over de bescherming van de Nederlandse kust.

Museum

Het Museum Watersnood 1953 werd opgezet ter herdenking en herinnering aan de watersnoodramp. Er wordt een beeld gegeven van de overstroming met videobeelden, maquettes en een huiskamer met een indicatie van de waterhoogte.

Er is ook een bibliotheek met foto’s, boeken en ander documentatiemateriaal.

Weg van de buitenlandse pers 5, Ouwerkerk, tel. 0111-644382. www.watersnoodmuseum.nl.

Binnen en Buitenland Rampen in de jaren vijftig

Een selectie

1950

Op de grens tussen Assam en Tibet veroorzaakt op 25 augustus een zware aardbeving zeer grote veranderingen in het stroomgebied van de Brahmaputra. Het wordt gezien als de zwaarste beving van de laatste halve eeuw.

 

1951

Op 14 maart wordt Nederland getroffen door een 10 minuten durende aardbeving.

1952

De Lyn

Op 15 en 16 augustus trok een tropische storm over het zuidwesten van Engeland. Er viel 229 millimeter regen in 24 uur. Een vloedgolf vol met brokstukken stortte als een waterval van de steile helling in het moerasland en viel voornamelijk in de richting van het dorpje Lynmouth. Er ontstond een dam door gevallen bomen en dergelijke die op een bepaald moment doorbrak en een enorme golf met water en brokstukken veroorzaakte in de rivier de Lyn. Het pittoreske Engelse dorpje Lymouth werd erdoor verzwolgen. Er vielen 32 doden en er waren honderden daklozen.

Op 3 december 1952 ontspoort in Wilsele een trein met Duitse voetbalsupporters. Uit de harmonicavormige berg staal worden 23 doden en meer dan 50 gewonden gehaald.

Vanaf 4 december hangt er lange tijd boven Londen een zeer dichte mist die uiteindelijk aan 4.000 mensen het leven kost. Hierna worden er maatregelen getroffen om deze smog tot het verleden te laten behoren en van Londen een schonere stad te maken.

Londen smog

Londen smog

Restanten Sidon

1955

Britse onderzeeboot vergaan in de Zuid-Engelse havenplaats Portland. De oorzaak was een torpedo-explosie, hierbij kwamen dertien bemanningsleden om. Een deel van de bemanning wist zich bijtijds op nabij gelegen schepen in veiligheid te brengen. De Sidon werd aan stukken gereten door een ongeluk met een experimentele torpedo die werd aangedreven door waterstofperoxide. Dat is een kleur- en geurloze vloeistof die in een stalen pijp in de torpedo werd bewaard. Deze stalen behuizing bleek echter barsten te vertonen en na grondig onderzoek werd besloten dat zich hierin de oorzaak van de ramp met de Sidon verschool. Wat het precieze mechanisme achter de ontploffing was, bleef echter onduidelijk.

Vierenveertig mensen vonden de dood toen een Amerikaans lijnvliegtuig in de lucht ontplofte. De bom die de explosie veroorzaakte bevond zich in de bagage van een van de slachtoffers, Mevrouw Graham. Haar zoon had het projectiel in haar koffer gestopt. Als reden gaf hij op: geldgebrek. Kort tevoren had hij een hoge verzekering op het leven van zijn moeder afgesloten. Toen hij in Denver voor de rechter verscheen verklaarde hij zichzelf voor niet toerekeningsvatbaar.

1956

Andrea Doria

Op 23 maart liep bij zware storm de Franse treiler ‘Vert Prairial’ op de verraderlijke klippen van Lands End aan de zuidwestpunt van Engeland. Pogingen om de negentienkoppige bemanning te redden mislukte door de hoge zeegang.

Veertig mijl uit de kust van Nieuw-Engeland, ter hoogte van het eiland Nantucket, botsten op 25 juli in dichte mist twee ultramoderne passagiersschepen: het Italiaanse schip ‘Andrea Doria’ en het Zweeds-Amerikaanse schip ‘Stockholm’. Op vijftig na werden alle schipbreukeling (circa 2.300) gered. Nader onderzoek wees uit dat de beide gezagvoerders in dichte mist met te grote snelheid hadden gevaren.

Op 8 augustus 1956, omstreeks acht, uur brak er brand uit in de kolenmijn ‘Le Bois du Cazier‘ in de Belgische plaats Marcinelle. 261 kompels, onder wie 114 Belgen, 135 Italianen en 12 andere buitenlanders vonden de dood door verstikking.

Rond acht uur ’s morgens, besloot Antonio Ianetta, een mijnwerker, op een diepte van 975 meter in de verseluchtkoker een volgeladen kolenwagen in de liftkooi te plaatsen. Hierdoor moest er aan de andere kant van de liftkooi een leeg wagentje weg worden geduwd. Hij wist niet dat de liftkooi niet op zijn niveau in de mijnschacht mocht stoppen. Een defecte nok blokkeerde de uitstoot van de lege wagen en toen de liftkooi bruusk werd opgehaald rukten de wagens een balk van de laadplaats af. De telefoonlijnen, twee hoogspanningskabels, de oliedrukleiding van de hydraulische balans en de persluchtleiding die het ondergronds ingezette pneumatisch materieel voedde braken af. Hierdoor brak er bijna ogenblikkelijk een felle brand uit.

Door het ventilatiesysteem konden giftige gassen zich verspreiden over andere mijnschachten. In minder dan een uur was alle communicatie tussen boven- en ondergrond onmogelijk geworden. Ianetta kwam naar boven en sloeg alarm om 8.25 uur. Op hetzelfde moment namen zeven mannen plaats in het bovenste compartiment van een kooi. Ze gaven een sein om naar boven te gaan, maar de kooi bewoog niet. Marceau Caillard stapte uit om aan het touw van de bel te trekken, maar daarna vertrok de kooi zonder dat hij had kunnen instappen.

De brand had de afvoer van de vuile lucht bereikt, waardoor de schacht onbruikbaar geworden was. Door de hitte braken de kabels en vielen twee kooien in deze schacht naar beneden. De mijnwerkers hadden nu geen ontsnappingsmogelijkheid meer. Een uur later daalden twee mannen af via een nieuwe schacht die van de rest van de mijn was afgesloten door een betonnen muur waarin een mangat was geplaatst. Ze openden het mangat maar de opening was te klein voor hun zuurstofapparaat; rook zorgde ervoor dat ze niet verder konden. De ventilatie werd opnieuw opgestart. Vijftien uren later werden nog zes overlevenden teruggevonden. Nog een uur later kwamen de redders naar boven met de boodschap: “Tutti cadaveri” (“allemaal lijken”).

Later werd Antonio Ianetta ervan beschuldigd de oorzaak te zijn van de ramp. Men vreesde voor zijn leven; hij werd naar Canada gestuurd. Pas drie jaar later, in 1959, volgde een proces over de verantwoordelijkheid voor de grootste mijnramp in de Belgische geschiedenis en een van de rampzaligste mijnongelukken in de Europese historie. Ingenieur Demeuse klaagde de regering aan, want aan de wettelijke veiligheidseisen was in 1956 voldaan in Marcinelle. De enige die werd veroordeeld was Adolphe Calicis, de ‘directeur des travaux’ van de mijn. Hij kreeg in 1961 een voorwaardelijke straf van zes maanden en een geldboete, omdat hij niets had gedaan aan signalen die verkeerd konden worden begrepen. Niettemin had juist hij na de ramp zoveel mogelijk gedaan om mijnwerkers het leven te redden. Hij wordt gezien als een zondebok die moest hangen om hogere verantwoordelijken buiten schot te houden.

De infrastructuur van de mijn in Marcinelle was in alle opzichten verouderd. Het hydraulisch systeem werkte in Marcinelle nog op olie terwijl in vele andere mijnen al op water was overgeschakeld. De mijnschachten en de tussendeuren waren van hout en (nog) niet van staal. Toch voldeed Marcinelle aan de wettelijke voorschriften van die tijd. Pas na de ramp werden de veiligheidsregels grondig bijgesteld.

Het werk in de mijn van Marcinelle werd gewoon voortgezet, zij het in een trager tempo. Niemand wilde er werken, maar elders in de streek was er geen werk te vinden. De mijn sloot op 15 januari 1961. Bij de sluiting en ontmanteling stuitten de mijnwerkers echter op een nieuwe, rijke laag steenkool en men ging opnieuw aan de slag. In december 1967 werd de rampmijn definitief opgedoekt.

De mijn doet nu dienst als museum en herdenkingsplaats. Een bezoek aan Le Bois du Cazier is even indrukwekkend als deprimerend.

Ook in 1956 Eindhoven stort in Eindhoven een straaljager neer op een volkrijke buurt, omdat de piloot van zijn route afweek.

1957

In de Waalhaven van Rotterdam ontplofte op 16 april plotseling de stoomketel van de sleepboot ‘Gunnard’. De brokstukken vlogen honderden meters door de lucht en vernielden onder meer een motorfiets, waarvan de berijder ernstig werd verwond. Vier mensen kwamen om en elf raakten gewond. Drie mensen werden vermist, die later eveneens bleken te zijn omgekomen.

Stilte na de storm. Op 27 juli raast de orkaan ‘Audrey’ met een snelheid van honderdzestig kilometer per uur over het Amerikaanse vissersdorp Cameron. Ruim zeshonderd mensen kwamen om en dertigduizend stuks vee werden door een enorme vloedgolf verzwolgen.

Pamir 1957

Het Duitse opleidingsschip, de viermaster Pamir, ging op 21 september 1957 in een vliegende storm ten onder. Slechts zes van de 86 opvarenden konden worden gered. Het schip was op weg met een lading gerst naar Duitsland toen de ramp zich voltrok.

In de vooravond van 4 december, in de Londense buitenwijk Lewisham, botste een sneltrein op een stilstaande dieseltrein. De ravage was onvoorstelbaar, want behalve dat tientallen spoorwagons volkomen vernield werden, stortte ook nog een brug in. Een dichte mist bemoeilijkte het reddingswerk. Vijfennegentig mensen kwamen om, honderdzestien mensen raakten ernstig gewond en zevenenzeventig mensen raakten licht gewond.

1958

Op 6 februari stortte het vliegtuig, met aan boord de Britse voetbalploeg Manchester United, kort na de start in München neer en explodeerde. Van de 44 passagiers vonden er 23 de dood, waaronder 7 spelers van de Britse topploeg.

De British European Airways vlucht crashte bij de derde poging om op te stijgen van het vliegveld in München (Duitsland). Aan boord van het vliegtuig was het voetbalteam van Manchester United, samen met een aantal supporters en verslaggevers. De gewonden werden naar het ziekenhuis gebracht in München.

Het voetbalteam keerde terug naar huis van een Europacup wedstrijd in Belgrado (Joegoslavië) en landde in München om bij te tanken, omdat een non stop vlucht Belgrado – Manchester voor dit toestel niet haalbaar was.

Vliegtuig net voor vertrek

De piloten deden twee pogingen om op te stijgen en moesten die beide keren afbreken wegens trillingen in de motor. Ze wilden niet in München overnachten en deden een derde poging om op te stijgen.

Tegen die tijd was het echter gaan sneeuwen en daardoor was een laag halfgesmolten sneeuw ontstaan aan het eind van de startbaan. Toen het vliegtuig in deze sneeuwlaag kwam verloor het zijn snelheid waardoor het onmogelijk kon opstijgen. Het vliegtuig schoot door een hek aan het eind van de startbaan en en vervolgens raakte een van de vleugels een nabijgelegen huis en brak af. Van de 44 mensen aan boord werden er direct 21 gedood en verschillende anderen waren buiten bewustzijn. Uit vrees dat het vliegtuig zou ontploffen zorgde de captain, die de crash overleefd had, ervoor dat de passagiers zo ver mogelijk bij het vliegtuig vandaan kwamen. Maar de keeper van Manchester United, Harry Greg, bleef achter om zoveel mogelijk overlevenden uit de wrakstukken te halen.

Een onderzoek van de Duitse vliegveldautoriteiten wezen aanvankelijk de captain aan als de schuldige, omdat hij verzuimd zou hebben om de vleugels van het vliegtuig ijsvrij te laten maken (het zogenaamde de-icing), hoewel getuigen dit tegenspraken. Later werd vastgesteld dat de laag halfgesmolten sneeuw aan het eind van de startbaan de werkelijke oorzaak was. Uiteindelijk werd de captain in 1968, tien jaar na de crash van alle blaam gezuiverd.

Op 4 maart 1958 stortte in de staatsmijn Maurits, tussen de verdiepingen op 355 en 391 meter, een bijna honderd meter lange kolenpijler in over een lengte van veertig meter.

Zeven mijnwerkers vonden daarbij de dood. Elf andere kompels wisten nog bijtijds te ontvluchtten. Pas na zeer veel moeite slaagden de reddingsploegen erin de lijken van de slachtoffers te bergen.

Met daverend geweld stortten in 1958 plotseling de schachten en gangen in van een tot champignonkwekerij ingerichte oude mergelgroeve op de ‘Rozenburgberg’ in Rozenburg. Negentien arbeiders vonden de dood en een tiental anderen raakten min of meer ernstig gewond. Ruim zeventig arbeiders wisten zich bijtijds in veiligheid te brengen. Ondanks uitgebreide reddingspogingen, die echter wegens slechte weersomstandigheden en het gevaar voor nieuwe instortingen meermalen moesten worden onderbroken, gelukte het niet alle bedolven arbeiders te bereiken. Slechts de lijken van zes slachtoffers werden teruggevonden.

1959

Op 19 september brak er brand uit in de ‘Auchengeichmijn’ te Chryston in Schotland. Oververhitting van een ventilator schijnt de oorzaak te zijn geweest. Het apparaat dat zich op een diepte van dertig meter in de liftschacht bevond vloog in brand vlak nadat de honderdvijftig man sterke ochtendploeg in de mijn was afgedaald. Het vuur vrat zo snel om zich heen dat slechts een deel van hen zich in veiligheid kon brengen. Vijfenveertig kompels verloren bij deze ramp het leven.

Op 25 september teisterde de wervelstorm ‘Vera’ het eiland Hondo in Japan. Het was dat jaar reeds de vijftiende tyfoon. Op 21 september 1959 ontstond er een tropische storm uit een lagedrukgebied tussen Guam en Chuuk. Op de 23e was Vera reeds uitgegroeid tot een supertyfoon die nog altijd in kracht toenam. Toen op 8 oktober de balans van de hevigste wervelstorm uit de geschiedenis van Japan was opgemaakt, bleek dat er 4.253 doden waren gevallen en 900 mensen werden vermist. Bijna anderhalf miljoen mensen waren dakloos geworden en de totale schade werd geraamd op enige honderden miljoenen guldens.

Vera

Met oergeweld sloeg eind 1959 de orkaan ‘Mexico’ neer op Colima en Jalisco, twee Mexicaanse kuststaten aan de Grote Oceaan. Hele dorpen bezweken onder de kracht van het onstuitbare wassende water. Bij deze stormramp met catastrofale gevolgen kwamen ongeveer tweeduizend mensen om.

Bronnen:

Zeeuws archief

Onze vaderlandse geschiedenis, K.Jansma & M.Schroor

Encarta encyclopedie

Wikipedia

Spectrum encyclopedie

Terug naar het overzicht van de Jaren 50

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten