3. Religie in de jaren vijftig
Geschreven door Ilse Steel
(klik op de plaatjes om ze te vergroten)
Tot de jaren ’60 bestond in Nederland een verzuilde samenleving. De mensen waren op grond van hun levensbeschouwing (opvatting over de zin van het leven) verdeeld over vier zuilen: een Katholieke, protestantse, socialistische en neutrale zuil. In de jaren vijftig ontstonden er scheuren in de katholieke zuil.
Op 1 mei 1954 brachten de Nederlandse bisschoppen, met aan het hoofd kardinaal Johannes de Jong een herderlijk schrijven (Mandement) uit over de katholiek in het openbare leven. Kernpunten van het Mandement: een verbod voor katholieken om lid te zijn van de socialistische vakbeweging NVV en om regelmatig socialistische vergaderingen bij te wonen, socialistische pers te lezen of naar de VARA te luisteren. Als sanctie werd genoemd het onthouden van sacramenten.
Met het Mandement hoopten de bisschoppen de doorbraakgedachte een halt toe te roepen. Zij noemden socialisme, onkerkelijkheid, humanisme en materialisme als bedreigingen. Het lidmaatschap van de PvdA werd ontraden, maar de uiteindelijke beslissing daarover was een zaak van het eigen geweten. Wel stelden de bisschoppen dat een doorbraak van katholieken naar de PvdA afbraak van de eigen katholieke partij (KVP) betekende.
Het mandement had echter een boemerangeffect: de katholieken werden zich des te meer bewust van hun behoefte aan openheid. Het katholicisme dat zich wilde vernieuwen liet zich niet tegenhouden! Het Mandement werd pas in 1965 worden ingetrokken.
Het Rijke Roomse Leven is in katholiek Nederland de aanduiding voor de periode 1860-1960, waarin door het benadrukken van katholieke identiteit, door de gerichtheid op Rome, en dankzij een rijke liturgie, de katholieke cultuur een ongekende bloei beleefde. In de periode van maatschappelijke emancipatie hadden Nederlandse katholieken een hechte band met de wereldkerk en de Paus. Met een zekere zelfspot karakteriseerden zij zichzelf wel als ‘Roomser dan de paus’. Zij toonden zich volgzaam en getroostten zich veel inspanningen voor de geloofsgemeenschap. | |
In 1953 werd met de nodige pracht en praal 100 jaar herstel van de hiërarchie herdacht. Er was wat bereikt! De feestelijkheden vonden plaats in het oude stadion ‘Galgenwaard’ te Utrecht. De viering kan zonder overdrijven als het hoogtepunt van het Rijke Roomse Leven worden beschouwd. Een trots bouwwerk van katholieke organisaties vormde de katholieke ‘zuil’. Als vanzelfsprekend werd gedacht in termen van ‘wij’ en ‘ons’. Het verschil met ‘de anderen’ werd sterk benadrukt. Die anderen – protestanten, liberalen en socialisten – zetten zich ook af: tegen elkaar en tegen de katholieken. Ook zij organiseerden zich, net als de katholieken, in ‘zuilen’. Van de wieg tot het graf bleef in het ‘verzuilde’ Nederland iedereen in zijn eigen wereld. |
|
|
Parochiepriesters constateerden begin jaren 1950 onrust in de zielzorg: gelovigen begonnen afstand te nemen van het (over)georganiseerde katholicisme. De actie Dit is leven van de redemptorist Piet Wesseling trok in de jaren vijftig veel jongeren. De pastoor genoot veel maatschappelijk aanzien. Zusters, fraters en priesters speelden een grote rol in de maatschappij en waren ook duidelijk zichtbaar in het dagelijks leven. |
Op moreel vlak kwam de strenge katholieke zedenleer ter discussie te staan onder invloed van nieuwe visies op geestelijke gezondheidszorg. Onder aanvoering van A.J.H. Bartels en de psychiater C. Trimbos bracht het Katholiek Nationaal Bureau voor Geestelijke Gezondheidszorg een omslag teweeg van een moraliserende naar een psychologiserende benadering van opvoedings- en relatieproblemen. De macht van de katholieke kerk reikte tot na de dood van haar volgelingen. Zelfmoordenaars en ongedoopte werden tot ver in de jaren zestig in ongewijde aarde begraven.
Seminarie
Het aantal jongens dat priester wilde worden, nam in de jaren 50 gestaag af. Een seminarie of seminarium is een katholiek internaat voor de priesteropleiding onder leiding van een rector. Het idee van een seminarie stamt uit de 16e eeuw en was deel van de contrareformatie. De term stamt van het Latijnse woord ‘seminarium’ = kweekschool. Het Concilie van Trent (1543-1565) schreef de oprichting van seminaries in elk bisdom voor. Nederland kende ook Nederlands Gereformeerd seminaries en een Doopsgezind seminarium.
Als binnen de katholieke zuil een half dozijn (of meer), geloofsgenoten zich verenigde om te voetballen, te dansen, te kienen of anderszins, dan wees mijnheer pastoor hun een kapelaan of non toe om toezicht te houden. En in controle uitoefenen waren ze goed, het leek de vliegende brigade wel, niets bleef onopgemerkt! De controle onder de vleugels van de moederkerk was groot! In de kerk was het al niet veel anders.
Aalmoezenier
Een rooms-katholieke geestelijke die belast is met de zielzorg van specifieke groepen (militairen, jeugdigen, arbeiders, gevangenen). Ook in het leger was een aalmoezenier aanwezig voor het geestelijke welzijn en het afnemen van de biecht. De Aalmoezenier heeft ook een rang in het leger (bijvoorbeeld: kolonel of majoor) en kunnen volgens het verdrag van Geneve van 1906 niet als krijgsgevangenen worden behandeld.
Suisse
Een ‘suisse’ (kerkbaljuw) hield toezicht in de kerk om er de orde te bewaren. De suisse droeg een min of meer militair uniform met een imposante steekhoed op het hoofd. Als teken van zijn gezag droeg hij een hellebaard of “piek”. Ook liepen de suisse voorop bij een processie. Het is een kerkelijk ambt dat ontstaan is op het einde van de 19e eeuw. De naam is afkomstig van de Zwitserse wacht, de persoonlijke lijfwacht van de Paus. Dit ambt werd veelal doorgegeven van vader op zoon en het werd als een eer beschouwd het te mogen vervullen.
Een suisse uit Eindhoven |
Katholieke Illustratie |
Katholieke Illustratie uit 1955 |
De Katholieke Illustratie
De Katholieke Illustratie, sinds 1867, was tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw het lijfblad voor het katholieke gezin. Begonnen als zondagsblad (want op zondag moest er worden gelezen) en dan vooral bedoeld voor de meer belezen katholiek, groeide het uit tot een heus familieblad. Ruim honderd jaar lang was de Katholieke Illustratie spreekbuis en lijfblad van generaties katholieken. Het blad voorzag in een behoefte aan informatie en vermaak in een tijd waarin er nog geen sprake was van radio en tv, en er werd door het hele gezin als het ware stukgelezen. Het was gedurende 101 jaar (1867-1967) een veelgelezen en alleen daardoor al invloedrijk familieblad en in de hoogtijdagen van de zogeheten verzuiling (tussen 1910 en 1960), een van de grootste tijdschriften van Nederland. Het was een instituut. Nog in de jaren ’50 – ’60 bezat het blad een ruime redactionele staf en bood het kwalitatief goede journalistieke artikelen en fotoreportages, naast een aantal vaste rubrieken. In 1968 werd het blad opgeheven.
De hogere geestelijken
Kardinaal de Jong
|
Kardinaal De Jong werd 10 september 1885 te Nes op Ameland geboren. Hij was de oudste zoon van Jan de Jong en Trijntje Mosterman. Zijn geboortehuis, dat er nog steeds staat, was aan de Reeweg nummer 34. Bij de burgerlijke stand van de gemeente Ameland, werd hij ingeschreven met de naam Jan. Dezelfde naam als zijn vader dus. Jan de Jong ging in 1898 naar Culemborg, naar het kleinseminarie. Daarna ging hij in Rome studeren. De studie werd afgesloten met twee doctorstitels in filosofie en wijsbegeerte. In 1936 volgde hij Mgr. Jansen op als Aartsbisschop van Utrecht. Op grond van zijn vastberaden houding en de vooraanstaande rol die hij heeft gespeeld in het Nederlandse verzet gedurende de Tweede wereldoorlog, werd hij terecht in de pers genoemd een kampioen voor recht en waarheid. |
In alle andere Europese landen zwegen de bisschoppen. Ook als kerkhistoricus heeft kardinaal De Jong grote bekendheid gekregen. De oorlog sloopte zijn gezondheid. Na de oorlog zag hij er veel ouder uit dan dat hij in feite was. Op 8 september 1955 overleed kardinaal de Jong in het moederhuis van Onze Lieve Vrouwe van Amersfoort rustig in zijn slaap.
Kardinaal Alfrink
|
Bernardus Johannes Alfrink, rooms-katholiek aartsbisschop en kardinaal. Werd geboren in 1900 als zoon van Theodorus Johannes Alfrink, timmerman-aannemer, en Elisabeth Catharina Ossenvoort. Bernard Alfrink was de jongste in een streng katholiek gezin van drie jongens. Toen zijn moeder een jaar na zijn geboorte overleed, nam een kinderloze jongere zuster van zijn vader te Barneveld de zorg voor hem over. Rond zijn vijfde jaar keerde Bernard terug naar Nijkerk, waar zijn vader inmiddels was hertrouwd. In 1913 ging hij naar het kleinseminarie ‘Kuilenburg’ van het aartsbisdom in Culemborg. Daar viel hij op door ieder jaar te eindigen als de beste van de klas. Daarna begon Alfrink aan de theologische vorming op het grootseminarie ‘Rijsenburg’ bij Driebergen. Ook hier blonk hij in intellectueel opzicht uit. |
Na zijn priesterwijding op 15 augustus 1924 vertrok hij dan ook naar Rome voor verdere studie aan het Pauselijk Bijbelinstituut. Zomer 1928 studeerde hij summa cum laude af. In 1955 volgde hij kardinaal De Jong op als aartsbisschop van Utrecht en op 3 november 1960 werd hij door Paus Johannes de XXIII benoemd tot kardinaal. In de omgang straalde Alfrink een kilheid uit die iedereen – ook zijn huisgenoten – als vanzelf op eerbiedwaardige afstand hield. Gezelligheid en huiselijke sfeer waren behoeften die hij niet kende.
De priesters, voor wie hij moeilijk toegankelijk was, vreesden zijn scherpe tong en zijn vaak als sarcasme overkomende humor en gingen hem daarom liever uit de weg.
Alfrink vond het onvermijdelijk dat het ambt hem eenzaam maakte, maar zijn geringe vermogen begripvol met mensen om te gaan droeg daartoe het zijne bij. In 1987, kort voor kerstmis, overleed Alfrink na een zwaar ziekbed als gevolg van een hersenbloeding en een longontsteking in het Sint Anthoniusziekenhuis te Nieuwegein.
Paus Pius XII
|
Pius XII, Eugenio Maria Giuseppe Giovanni Pacelli, werd op 2 maart 1876 geboren in Rome. Het pontificaat van Pius XII, dat negentien jaar heeft geduurd, viel in een zowel sociaal als politiek uiterst bewogen periode. Na de dood van Paus Pius XI, werd Pacelli in een conclaaf dat slechts één dag duurde op 2 maart 1939 tot Paus verkozen. De keuze voor hem zou vooral ingegeven zijn door zijn diplomatieke kwaliteiten, die de Kerk in de toenmalige moeilijke internationale situatie van dienst konden zijn. Paus Pius rol tijdens de oorlog wordt door velen gezien als controversieel, met name de vraag of de paus voldoende verzet bood tegen de jodenvervolging is sinds met name de jaren zestig het onderwerp van discussie onder historici, ethici en theologen. Hij werd ook wel Hitlers Paus genoemd ! |
Na de oorlog begon de linkse laster en leugen over paus Pius XII. Aangevoerd vanuit de Sovjet Unie werd een campagne tegen de Rooms Katholieke kerk opgezet. Vanaf 1946 beschuldigen de Pravda en Radio Moskou Pius XII van collaboratie met het Italiaanse fascisme, van hechte banden met Hitler, van medewerking aan de Anschluss en van de toestemming voor de opdeling van Tsjecho-Slowakije. In zijn Pius XII verdedigende boek “The Myth of Hitler’s Pope” (De Mythe van “Hitlers paus”) schrijft rabbijn en historicus David Dalin echter dat de pausen door de geschiedenis heen altijd de joden beschermd hebben, en weerlegt hij punt voor punt de aanklachten tegen Pius XII. Hij rekent af met de motivaties van de ‘critici’ en legt hun doelstellingen en gebrek aan bewijzen bloot. Vanwege zijn reddingswerk voor de joden van Europa, moet paus Pius XII in Yad Vashem geëerd worden, zegt Dalin. Pius XII schreef 41 encyclieken.
Op 9 oktober 1958 overleed Paus Pius XII in Castel Gandolfo. Paus Johannes de XXIII werd zijn opvolger.
Paus Johannes XXIII
|
Paus Johannes XXIII werd geboren als Angelo Giuseppe Roncalli, Bergamo Italië, op 25 november 1881. Toen hij op 28 oktober 1958 na een conclaaf van vier dagen op 77-jarige leeftijd tot paus gekozen werd, beschouwde men hem vanwege zijn vrij hoge leeftijd als tussenpaus. Johannes XXIII riep tot algemene verrassing op 25 januari 1959 het Tweede Vaticaans Concilie bijeen, dat tot vele veranderingen in de Katholieke kerk zou leiden. Johannes XXIII riep het concilie uit met de woorden “aggiornamento”, wat ‘bij de tijd brengen’ betekent. Hij opende het concilie op 11 oktober 1962 maar heeft slechts een zitting, periode oktober/december 1962 bijgewoond. Johannes XIII stierf op 3 juni 1963. Kenmerkend voor paus Johannes XXIII was dat hij altijd alles van de positieve kant bekeek. Als Paus was hij zeer geliefd. |
Hij kreeg dankzij zijn humor en spontaniteit al snel de bijnaam “de goede paus”, want hij wist zich tijdens zijn korte pontificaat – mede dankzij de media en zijn progressieve politiek van ‘aggiornamento’ – uitermate geliefd te maken, hetgeen tot uiting komt in zijn graf onder de Sint-Pieterskerk: het is een van de rijkst gedecoreerde praalgraven. Heden wordt zijn lichaam bewaard in een grote reliekhouder. Een bekende uitspraak van hem was: “Hoeveel mensen er in het Vaticaan werken? Ik hoop de helft”.
Een ander uitspraak van de paus was: “Er zijn mensen die de eenvoudige dingen ingewikkeld maken. Ik geef er de voorkeur aan ingewikkelde dingen te vereenvoudigen”. Hij was als mens eenvoudig, zijn geloof was eenvoudig.
Johannes jXXII schreef acht encyclieken. Zijn laatste encycliek, “Pacem in terris” (Vrede op aarde), verscheen in zijn sterfjaar en werd van grote betekenis voor de ontwikkeling van de internationale katholieke vredesbeweging Pax Christie. Op 3 september 2000 werd hij door paus Johannes Paulus II zalig verklaard.
Kloosters
Kloosters en abdijen, of in officiële zin, ‘instituten van gewijd leven’ vallen niet onder het gezag van de bisschoppenconferentie. Goedkeuring van de religieuze gemeenschap, vindt plaats door de Apostolische Stoel. Overigens, de bisschop geeft wel zijn toestemming voor de behuizing van de gemeenschap op bisdomlijk grondgebied. Een gemeenschap woont onder het gezag van een overste (abt/abdis in een abdij of een prior/priorin).
Trappistenklooster in Tilburg |
Klooster Zusters van Liefde in Tilburg |
Een groep van (dezelfde) kloosters die onder een overste vallen, wordt een ‘provincie’ genoemd. Het bestuur van een ordeprovincie geschiedt via een generaal kapittel: deze beschermt de identiteit van de orde of congregatie en kiest nieuwe bestuurders. Het celibaat, ongehuwde staat voor priesters en kloosterlingen, was verplicht.
Kloosterordes en congregaties
Mensen besloten, in hun zoektocht naar God, om uiteenlopende redenen kloostergemeenschappen te stichten. Geregeld kwam dat voort uit inspiratie van andere, bewogen mensen of heiligen. Er zijn dan ook gemeenschappen met soms zeer verschillende accenten van spiritualiteit en een aan god gewijd leven. Hieronder de belangrijkste stromingen
|
Iedere orde heeft zijn eigen leer en leefregels, die voorschrijven hoe de broeders of zusters zich, naar de ideeën van hun stichter(es) moeten leven. Sommige traden al op zeer jonge leeftijd in en werden zoals zo mooi gezegd wordt: ‘de bruid van Christus’. Vele kwamen in het onderwijs, de verpleging en in de zorg voor wezen terecht, waar ze veel goed werk verrichtte. Na de tweede wereldoorlog en in het begin van de jaren vijftig hadden de kloosters niets te klagen, er was geen gebrek aan nieuwe intredingen. Bij een intreding in een klooster moest al het wereldse bezit worden afgezworen.
Tevens werd de Geloften van zuiverheid en gehoorzaamheid, tijdelijk of eeuwig afgelegd bij intreding in het klooster. Kloosternaam, naam die men aanneemt bij intrede in een orde of congregatie waar de gewoonte bestaat om de eigen doopnaam te vervangen, soms met de motivering dat het leven in de wereld en de eigen identiteit ophoudt te bestaan bij het begin van het kloosterleven. De ouders waren zeer trots op hun dochter of zoon, en als ze voor een bezoek naar huis kwamen werd er een feestje gevierd waar vaak de hele straat bij betrokken was.
Religieuzen in de maatschappij
‘Pater’ is in de Rooms-katholieke kerk de naam die gegeven wordt aan een monnik, kloosterling, missionaris of lid van een religieuze congregatie die priester is.
Het woord zelf komt uit het Latijn, Grieks en Umbrisch en betekent ‘vader’. Vergelijk met ‘frater’, wat ‘broeder’ betekent. Een frater is ook een lid van een kloostergemeenschap, religieuze congregatie of niet-diocesaan instituut, maar géén priester. Een ‘missiepater’ is een pater die zich bezighoudt met missionaire bezigheden.
Paters Kapucijnen |
Onderonsje van fraters |
De ‘kapucijnen‘, zo genoemd door het volk omwille van hun lange spitse kap, ontstonden in 1525 bij de observanten van de Marken (Midden Italië). Zij wilden een strenger, meer teruggetrokken en contemplatief leven leiden. De regels wilden zij eenvoudig en zuiver, zonder aantekeningen onderhouden, zoals Franciscus in zijn testament bepaald had. In die zin bleven zij observanten.
De Fraters van Tilburg (een rooms-katholieke broedercongregatie1844) hebben zich bijzonder ingezet voor het katholiek onderwijs in Nederland. Niet alleen stichtten zij vele scholen, maar zij ontwikkelden ook zelf onderwijsmethodes. Generaties schoolkinderen leerden en leren lezen aan de hand van de methode “Veilig leren lezen” van frater Caesarius Mommers, de ‘leesvader van Nederland’. De beschikking over een eigen drukkerij en later uitgeverij speelde hierbij een grote rol. De fraters hebben verder een belangrijke rol gespeeld in het onderwijs, de dovenzorg en de missie in Suriname en de Nederlandse Antillen.
De zusters van liefde
De congregatie van ‘Zusters van Liefde van Onze Lieve Vrouw Moeder van Barmhartigheid’ werd op 23 november 1832 door pastoor Johannes Zwijsen gesticht. Hij stichtte twee congregaties: de Zusters van Liefde (1832) en de Fraters van Tilburg. Het doel van beide congregaties was om zich in Tilburg in te zetten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg ten behoeve van de armen en achtergestelde. Naast het geven van onderwijs zetten de zusters zich ook in voor de zorg voor weeskinderen, bejaarden en gehandicapten en voor de verpleging van zieken in Nederland en elders. Dit werk werd ook verricht in missiegebieden. |
Zwijsen |
Protestanten
Het protestantisme is een stroming in het christendom, die bestaat uit vele uiteenlopende kerkgenootschappen. In tegenstelling tot in de Rooms Katholieke kerk is er geen centraal gezag dat de leer van de protestantse kerken bepaalt. Dit heeft in het verleden geleid tot een groot aantal afscheidingen op landelijk en internationaal niveau. In Nederland is de Protestantse Kerk het grootste protestantse kerkgenootschap. Daarnaast is er een groot aantal gereformeerde en protestantse kerken. Dit zijn kerken die zich oorspronkelijk van de Nederlandse Hervormde Kerk hebben afgescheiden of weer afscheidingen zijn van de ‘afgescheidenen’ Een ‘dominee‘ (afkorting: ds of ds.) of predikant is iemand die voorgaat bij een godsdienstoefening van protestantse gezindte.
Het woord dominee is afkomstig van het Latijnse ‘dominus’ dat ‘heer’ betekent. Dominee is een aanspreektitel, zoals professor dat is bij een hoogleraar. Voor de aanduiding van het beroep wordt het woord ‘predikant’ gebruikt. De belangrijkste functie van een predikant is verklaarbaar vanuit de archaïsche omschrijving ‘dienaar van het Woord’ (Verbi divini minister). In brede zin is haar of zijn taak het opbouwen van geloof en christelijk leven van de gelovigen door middel van prediking vanuit de Bijbel en het geven van onderwijs (bijvoorbeeld in de vorm van kringenwerk). Daarnaast is het pastoraat belangrijk (‘pastor’ is Latijn voor ‘herder’, vergelijk pastor in de RK-kerk). Hierin wordt hij of zij bijgestaan door een team van ouderlingen en diakenen, de kerkraad.
Pastoorsmeid
Het huishoudelijk werk in de pastorie, de woning van de pastoor en eventuele kapelaans, werd gedaan door een huishoudster. De huishoudster was bijna altijd een ongetrouwde vrouw, die ook in de pastorie woonde. Vaak was de huishoudster familie van de pastoor, maar het kwam ook voor dat zij een zuster (geestelijke) was. Het was belangrijk dat een huishoudster van canonieke leeftijd was, dat wil zeggen minstens dertig jaar oud.
Enige sacramenten, gebruiken, rituelen en tradities van het Rooms Katholieke geloof
Sacramenten
Tekenen van bijzondere genade, door Christus ingesteld en door de kerk nader vastgesteld in de vorm van zeven rituele handelingen elk met begeleidende taal, waardoor een specifieke zegening, wijding of genade wordt gegeven. De zeven sacramenten zijn: doopsel, vormsel, biecht, eucharistie, priesterschap, huwelijk en heilig oliesel.
Doopsel
Eerste en noodzakelijke sacrament dat door de afwassing met water en de aanroeping van de Heilige Drievuldigheid (Ik doop U – met de toevoeging van de voornaam – in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest) de erfzonde en de vóór het doopsel bedreven zonden vergeeft, en de dopeling(e) tot lid van de christelijke gemeenschap maakt.
Doopvont 1951 |
Het Vormsel, (ook wel plechtige communie genoemd)
Sacrament, toegediend door handoplegging en zalving van de bisschop, dat kracht geeft om het geloof volwassen te beleven en te belijden. (hernieuwing van hun doopbeloften, die bij de toediening van het doopsel na hun geboorte namens hen door peter en meter gedaan waren).
Huwelijk
Sacrament dat de partners elkaar toedienen en door de priester ingezegend en kerkrechtelijk geregistreerd wordt; de voltrekking en voltooiing ervan vinden plaats door de geslachtsgemeenschap.
Biecht
Sacrament waarin door de priester in Christus’ naam zonden vergeven worden uit kracht van de evangelietekst: Ontvangt de Heilige Geest, wier zonden gij zult vergeven hun zijn zij vergeven, wier zonden gij zult houden hun zij ze gehouden (Johannes 20, 23): woorden van Jezus tot de apostelen op de dag van zijn verrijzenis.
Eucharistie
Dankzegging: sacrament waarin brood en wijn gewijd worden door de instellingswoorden die Jezus tijdens het Laatste Avondmaal uitgesproken heeft: “Dit is mijn Lichaam, dit is de kelk van mijn Bloed”; ten gevolge van Zijn opdracht herhaald: “Doet dit tot mijn gedachtenis.”
Heilig oliesel
Officiële, traditionele naam van het sacrament van de ziekenzalving.
Priesterschap
Sacrament dat door handoplegging en gebed van de bisschop de persoon machtigt tot uitoefening van het ambt van geloofsverkondiging en toediening van de sacramenten.
Eerste Heilige Communie
Nuttiging van geconsacreerd brood, soms ook wijn, aan een daartoe bestemde knielbank (communiebank) tijdens een eucharistieviering.
Rond het zeven jaar levensjaar ontvangen kinderen de Eerste Heilige Communie. Kinderen kregen met de eerste communie vaak een rozenkrans en een kerkboekje, dat meestal wit was met een goudkleurig slotje er op.
Rozenkrans
De rozenkrans bestaat uit 5 grote en 50 kleine kralen en wordt gebruikt voor het rozenkransgebed. Dit gebed bestaat uit het bidden van het Onze vader (15 maal) en het Weesgegroet (150 maal) door de rozenkrans drie maal te doorlopen. Tijdens dit gebed wordt het leven en lijden van Jezus overwogen, alsmede de verrijzenis.
Rozenkrans |
Scapulier |
Bidprentje |
Scapulier
1) door sommige kloosterordes op borst en rug tot aan de voeten neerhangende lap stof, over het habijt heen gedragen; 2) in navolging daarvan uit devotie door leken gedragen lapjes stof, verbonden door een lint; 3) ter vervanging daarvan: de (schapulier) medaille, aan een kettinkje om de hals gedragen of met een veiligheidsspeld aan hemd, borstrok onderrok vastgemaakt.
Bidprentje
Een bidprentje is een klein prentje dat binnen de Katholieke kerk als herinnering aan bepaalde gebeurtenissen zoals doopsel, eerste communie, vormsel, huwelijk, priesterschap en in het bijzonder bij een overlijden wordt uitgegeven. Het gebruik van een bidprentje komt bijna uitsluitend voor onder Katholieken. Veel katholieken hadden ook devotieprentjes of heiligenprentjes in het kerkboek zitten. Een devotieprentje of heiligenprentje is een prentje met een afbeelding van Jezus, Maria of een andere heilige met op de achterkant een gebed.
De biecht
Elk kind dat katholiek werd opgevoed zal zich nog de biechtstoel in de kerk herinneren, zeker het schuifje ! En vooral het verzinnen van welke zonden men dan wel op zou moeten biechten. Want wat wist een kind over zonden !! Vaak werd het: een snoepje weggepakt, belletje getrokken, stout geweest etc. Voor deze kleine vergrijpen kreeg men dan als penitentie (boetedoening) meestal 3 weesgegroetjes en het onze vader te bidden.
Zonden
Dagelijkse zonden. Kleine overtreding van Gods wet.
Hoofdzonden. De zeven voornaamste zonden, vaak oorzaak van andere zonden, te weten: hovaardigheid, gierigheid, onkuisheid, nijd, gulzigheid, gramschap en traagheid.
Doodzonde. Zware overtreding van Gods wet.
Vergiffenis der zonden
De erfzonde wordt vergeven door het doopsel, de zware (dood)zonden door de biecht, de lichte (dagelijkse) zonden door de biecht of door gebed en rechtvaardig leven.
De deugden
Hoofddeugden. De vier voornaamste deugden, nl. voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid; deze worden ook wel kardinale deugden genoemd.
De Blasiuszegen op 3 februari, het feest van de heilige Blasius, de patroon tegen keelziektes, de priester raakt met twee kruislings gehouden kaarsen de keel van de gelovige aan en zegt: “Door tussenkomst van de heilige Blasius, bisschop en martelaar, behoede de Heer U tegen alle keelziektes en tegen alle ander kwaad, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, amen.”
Processie. Plechtige omgang van geestelijken en gelovigen in of buiten het kerkgebouw, waarbij vaak het heilig sacrament wordt meegevoerd.
Vastentijd
De grote of 40-daagse vasten duurt van As-woensdag tot Pasen (zondagen uitge-zonderd). De rooms-katholieken aten tijdens de vasten geen vlees, snoep en lekkernijen. Kinderen hadden tot halverwege de 20e eeuw een vastentrommeltje, waarin ze hun snoep bewaarden. Alleen op zondag mochten ze daar een snoepje uit halen. De rest van het snoepgoed bewaarden de kinderen tot na de vasten.
Huiswijding
Ook wel huiszegening: toewijding aan God en zegening van een huis en zijn bewoners door gebed en besprenkeling met wijwater.
In de meeste huiskamers of slaapkamers van de jaren vijftig hing een wijwatervaatje met een palmtakje (takje van de boombuxus) erbij. Ook het kruisbeeld nam een prominente plaats in. Beelden van Heiligen, vaak onder een stolp, stonden op het dressoir.
Onnozele kinderen
De jongetjes van twee jaar en jonger die (naar Mattheus 2, 16-18) op last van Herodes te Bethlehem werden vermoord om zo ook het kindje Jezus te doden; op hun feest van 28 december is het hier en daar nog de gewoonte dat de jongste van het gezin of van de kloostergemeenschap zogenaamd de baas mag zijn.
Begrafenis
Rouwkoets jaren 50 |
De begrafenis in de jaren vijftig. Een zwarte koets getrokken door vier paarden met zwarte dekleden. Op een kind maakte dit een diepe indruk en het was ook wel een beetje eng, de briesende paarden met hun wuivende pluimen, de streng, in het zwart gekleed, uitziende koetsier en vooral de diepe stilte. Het geheel straalde waardigheid en respect uit. In 1957 wordt besloten het begraven voortaan per auto te laten gebeuren, omdat het moeilijk is om nog zwarte paarden te krijgen. Dit gaf de begrafenis een heel ander aanzien. |
Misdienaar
Veel jongens werden in de jaren vijftig misdienaar. Een misdienaar is een leek die tijdens H. Missen van de Rooms-katholieke kerk de priester behulpzaam is.
Er wordt soms een onderscheid gemaakt tussen ‘misdienaar’ (tot 12 jaar), ‘serviënt’ (van 12 tot 16 jaar) en ‘acoliet’ (16 jaar en ouder); soms ontbreekt de “fase” van serviënt. De jongens waren maar wat trots op hun misdienaarschap.
Het misdienaarschap was voor jongens vaak een opstap naar het priesterschap. Tot in de jaren vijftig was het voor een of meer zoons uit katholieke gezinnen nog vanzelfsprekend dat zij priester zouden worden. Sommigen speelden thuis alvast misje, compleet met altaar en kleding. De beslissing om priester te worden, viel wanneer ze elf of twaalf jaar waren – te jong vaak om de consequenties van deze keuze te overzien.
Misdienaars in vol ornaat |
Processiebruidjes |
Processiebruidjes
Meisjes hadden vaak een rol als bruidje in de processie, en ze vervulden die rol met toewijding. Pas vanaf de jaren zeventig mochten meisjes misdienaar worden. De kerk heeft in 2003 officieel bevestigd dat deze zogenaamde misdienettes mogen blijven.
Engelen. Onsterfelijke, door God geschapen geesten, genoemd in de heilige Schrift, onder andere in de Paulusbrieven, en naar traditie ingedeeld in negen koren: Serafijnen, Cherubijnen, Tronen, Heerschappijen, Vorsten (dommen), Machten, Krachten, Aartsengelen en Engelen. Engelbewaarder. Naar vrome traditie door God gezonden geest die waakt over persoon of groep: de feestdag der engelbewaarders valt op 2 oktober. Engelenmis, rouwmis voor zeer jong gestorven kind. |
Abraham en de engelen door Lucas van Lyden |
De Vijf geboden der heilige kerk
|
Uit de Cathechismus:
De tien geboden
Cathechismus |
|
Mariaverering
De aandacht voor Maria, moeder van Jezus Christus, is bij de katholieken zeer groot. Met name sinds de negentiende eeuw. Dit kwam mede doordat toen enkele beroemde verschijningen plaatsvonden, waarvan de beroemdste in Lourdes. De Mariaverering heeft sindsdien een belangrijke plaats in het kerkelijk jaar gekregen. De term heeft betrekking op de actieve verering die de meerderheid van de christenen (Katholieken, Anglicanen, Kopten en Orthodoxen) heeft voor de Heilige Maagd Maria, de moeder van Jezus Christus. De maand mei is de Mariamaand.
Deze verering komt tot uitdrukking in gebeden en gezangen tijdens kerkdiensten en door de aanwezigheid van beelden, schilderijen en iconen in kerken en in eigen huis.
Mariaverering moet evenals heiligenverering niet verward worden met aanbidding. Een gebruikelijke aanduiding van deze verering is ‘bidden tot’ Maria of een andere heilige. Hiermee wordt volgens de leer van de hiervoor genoemde kerken echter niet gezegd dat Maria wordt aanbeden; aanbidden kun je immers alleen God. Het betekent het bidden tot God via Maria (of de betreffende heilige). Maria is ‘slechts’ de middelares/voorbidster tussen God en mens.
Het belangrijkste Mariafeest is op 15 augustus: ‘Maria Tenhemelopneming’. Het is één van de oudste Maria-feestdagen en herdenkt het einde van haar leven en haar opname in de hemel. In veel landen is 15 augustus daarom een vrije dag, in Nederland echter niet.
Mariaverering is in de ogen van christenen uit de reformatie een vorm van ‘afgodendienst‘. Zo werd dit vooral gezien door Calvijn en in navolging van hem door de meeste Protestantse kerken. Deze kennen Maria geen speciale voorbiddersrol toe en verwerpen de Mariaverering dan ook uitdrukkelijk.
Bedevaart
Hoewel de gelovige hiertoe niet verplicht was, behoorde het maken van een bedevaart tot een belangrijk onderdeel van een katholiek jaar. Het maken van zon tocht is een zeer oud gebruik dat ook bij andere geloven voor komt. Het aantal plaatsen waarheen een bedevaart gemaakt kan worden is talloos. Alleen al in Nederland zijn er zon 659 plaatsen. De beroemdste en belangrijkste bedevaartplaatsen bij het Rooms Katholieke geloof zijn Rome, Jeruzalem, Lourdes (Frankrijk en Santiago de Compostella (Spanje). Nederlandse Rooms Katholieken gaan naar Kevelaer (Duitsland) of Scherpenheuvel (België). In de jaren vijftig gingen veel gelovigen ter bedevaart.
Een katholiek jaar
Voor een katholiek verloopt een jaar volgens een vaste structuur waarin belangrijke gebeurtenissen uit het christendom worden herdacht. Pasen, Pinksteren en Kerstmis, de belangrijkste christelijke feestdagen, vormen de kern van deze jaarcyclus.
Preken
“Die man kan praten als Brugman !” Wanneer mensen dat van je zeggen versta je blijkbaar de kunst om zeer vurig en overtuigend te spreken. Door deze uitdrukking is de minderbroeder-observant Johannes Brugman (15e eeuw) zo’n beetje de beroemdste predikant uit de Nederlandse geschiedenis geworden. Preken, zo is de algemene overtuiging, hoort bij kerk en christendom.
Maar door de al te moraliserende wijze van preken in het nabije verleden heeft het in de volksbetekenis wel een negatieve klank gekregen: preken is volgens een bekend, dik, woordenboek ook: ‘zedenmeesteren’. Ook spreekwoorden als “voor eigen parochie preken” en “als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen” geven aan dat preken een plaats heeft (of had ?) in de belevingswereld van de mensen
Er waren pastoors die, zeker in de jaren vijftig, vanaf de preekstoel flink uithaalde naar de gelovigen. Dat werden ‘donderpreken’ genoemd. Het preken van hel en verdoemenis joeg de kinderen vaak angst aan en sommige konden s avonds maar moeilijk in slaap komen. Vader of moeder moest er aan te pas komen om de kinderen gerust te stellen.
Kerkelijke collecte
Binnen het geloof en de kerk was collecteren belangrijke voor de kerkelijke gemeenschap. Oorspronkelijk was de collecte bedoeld om geld in te zamelen voor de onderhouding van de armen. In de Middeleeuwen werd er nog maar weinig gecollecteerd. Dit veranderde tijdens de Reformatie, toen werd de collecte belangrijk in de protestantse kerk. De rooms-katholieke kerk voerde de collecte in de negentiende eeuw weer in. |
Knikengel offerblok |
Katholieken en andere christenen
Nederlandse katholieken beschouwden hun eigen kerk als de ware kerk, maar ze waren zich er goed van bewust dat hun beleving van het christendom niet de enige was. De meesten hadden dagelijks met protestanten te maken, die het op hun beurt belangrijk vonden in hun geloofsbeleving vooral niet op katholieken te gaan lijken. Zij noemden hen roomsen wegens hun band met èn verering voor de paus, de bisschop van Rome. In hun ogen was katholicisme maar een armzalige vorm van christendom. Zelf lazen zij dagelijks in de bijbel, terwijl katholieken zich Gods woord door de priesters lieten verbieden. Protestanten stelden weliswaar prijs op degelijk onderricht door de dominee, maar als bemiddelaar in hun relatie met God hadden ze hem strikt genomen niet nodig.
Katholieken waren daarentegen aangewezen op de sacramenten en de bediening daarvan was (en is) voorbehouden aan de geestelijkheid. Vooral het sacrament van de biecht sprak bij niet-katholieken tot de verbeelding. In de ogen van protestanten, calvinisten met name, die hun eigen zondigheid heel serieus namen, maakten katholieken zich er gemakkelijk van af. Kenmerkend voor de Nederlandse situatie, want afwijkend van vele andere Europese landen, is intussen dat de uitgesproken tegenstellingen in de geloofsleer vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw zelden tot gewelddadige confrontaties hebben geleid. De wederzijdse minachting heeft niet tot godsdienstoorlogen geleid.
In de latere jaren ontstonden scheurtjes in de kerk. De gelovigen begonnen vragen te stellen en namen niet alles meer voor zoete koek aan. Het werd allemaal een beetje vrijer en de jeugd verwelkomde de nieuwe tijd met opluchting. Het strakke keurslijf kon af en meer vrijheid lag in het verschiet. De oude generatie had moeite om te volgen, gewend als ze waren om regels die van boven af opgelegd waren op te volgen. Maar men moest met de nieuwe tijd mee en leren inzien dat deze ook voor hen voordelen bood.
Kloosterzusters |
Pastoor |
Bronnen:
Het aanzien 1955/1959
Het jaren vijftig boek
Katholiek ABC
Het katholieken boek
Digitaal katholiek erfgoedhuis
G. van der Kroon, In de woestijn van de moraal
Katholiek Nederland ABC
Wikipedia
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.