(klik op figuren om ze te vergroten)
Antoine Gérard Théodore Hermans (Toon) werd op 17 december 1916 geboren in Sittard. Hij was de zoon van een vroeg overleden vader, die als bankier slachtoffer was geworden van de economische crisis aan het einde van de jaren twintig. Zijn moeder moest haar vier kinderen alleen opvoeden. Ze hadden het in die tijd niet erg breed en moesten van het statige herenhuis waarin ze eerst woonden verhuizen naar een veel kleinere woning in een mindere buurt van Sittard. Op school deed hij, de dromer als hij was, het niet al te best. Op jonge leeftijd besefte hij dat hij van deze armoede af wilde. Aangezien hij geen behoorlijke schoolopleiding had besloot hij om “clown” te worden. Begin veertiger jaren ging hij naar Amsterdam. Daar dacht hij een “nieuw” leven te kunnen beginnen. Als verlegen jongen uit de provincie huurde hij daar een kamertje. In 1942 was zijn debuut in het Leidsepleintheater in het programma van acteur en cabaretier Carl Tobi. Hij speelde een rol in het programma “Pret van A tot Z”. Dit programma werd gedragen door de humorist Kees Pruis. Vanaf 1943 trad hij op in de revues van Floris Meslier en Frans Mikkenie met een imitatie van Johan Buziau. Deze samenwerking duurde tot 1952. Landelijke bekendheid kreeg Hermans door zijn medewerking aan “De Bonte Dinsdagavondtrein” van de AVRO. Na een periode met een eigen gezelschap te hebben opgetreden begon hij in 1955 met zijn one-man-shows. De televisieregistraties van zijn shows werden eveneens een groot succes. Toon Hermans was ook actief als schrijver en schilder.
Wie herinnert zich niet zijn hilarische sketches over het galabal, waar hij aanzat áán het banket. Met die prachtige bal gehakt waar hij zijn zinnen op had gezet (leg neeeer die bal). Of zijn sollicitatie bij regisseur Jack Bemelmans voor een televisieoptreden (doif is toot, doif heeft te lang in het swarte doosje geseten). Of zijn optreden als zanger van het wonderschone lied “Wat ruist er in het struiuiuiuikgewas” waar hij niet verder kwam dan de eerste regel. Verder de vrolijke liedjes zoals: Mediterrane (zo blauw, zo blauw), Als een ballon een ballon een ballonnetje (een ballonetje dat dans in de wind), Zit m’n jasje goed, zit m’n dasje goed vader gaat op stap of het lieve:
Vierentwintig rozen
(uit de one-man-show van 1967)
14 appelbomen in de zomerzon
7 dikke tranen op een bruidsjapon
15 zomersproetjes op een wang
2 enorme zoenen op de gang
en 36 liedjes waar ik veel van hou-ou
en 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
la lala la la la lala
15 mooie meiden in een boerenschuur
46 zieltjes voor het vagevuur
2 fanfares en hun hoempapa
1 begrafenis met koffie na
en 4 papieren vliegers aan een touw-ou-ouw
en 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
la lala la la la lala
16 bisschopsmijters op een lange rij
1 klein moedervlekje op een damesdij
9 dominees op het carnava-al
2 olijven en een bitterbal
en 4 verliefde wolken in het blau-au-auw
en 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
la lala la la la lala
16 stille nonnetjes op oudejaar
2 aanstaande moeders en een ooievaar
14-honderd doppers in een blik
9 hiks van iemand met de hik
en 7 babyfotos op een schou-hou-ouw
24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
la la la la la la lala
16 lichte vrouwen in vergadering
2 enorme boeren van een zuigeling
14 kamerleden op het toile-e-et
7 apen op een autoped
en 12 sinterklazen in de kou-ou-ou
en 24 rozen, 24 rozen, 24 rozen voor jou
la lala la la la lala
Maar ook maakte hij kleine gedichtjes zoals:
Vriend
je hebt iemand nodig
stil en oprecht
die als het erop aan komt
voor je bidt of voor je vecht
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas kun je zeggen:
‘k heb een vriend
als je iemand hebt
die alles met je deelt
de tafel en het bed
één die nooit verveelt
als je iemand hebt
die al je zorgen heelt
weet je wat dat zeggen wil
weet je wat dat scheelt?
je hebt iemand nodig
stil en oprecht
die als het erop aan komt
voor je bidt of voor je vecht
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas kun je zeggen:
‘k heb een vriend
pas als je iemand hebt
die met je lacht en met je grient
dan pas mag je zeggen:
ik heb ’n vriend
Op 22 april 2000 overleed Toon Hermans.
Kijk naar optredens van Toon Hermans
Versjes | De ornitholoog |
Toespraak tot de vereniging Ons Genoegen | Arm |
Wat ruist er door het struikgewas | Duif is dood |
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
druk op de figuren om te vergroten
Jonkvrouw Mr. Christine Wilhelmine Isabelle Wttewaall van Stoetwegen (voor haar vrienden Bob) werd geboren in Amsterdam op 1 januari 1901. Haar achternaam wordt uitgesproken als Utewaal van Stoetwegen. Ze kwam uit een christelijk orthodox milieu. Haar vader was lid van de ARP en haar moeder stemde CHU. Ze had drie broers en twee zusters.
Omdat haar vader belastinginspecteur was, verhuisde de familie naar Oostburg in Zeeuws Vlaanderen. Daar zat zij op de christelijke lagere school van 1907 tot 1909. Van 1909 tot 1913 zat ze op de christelijke meisjesschool “Instituut Bender” in Rotterdam. Na haar lagere school tijd ging ze in 1913 naar het christelijk Marnixgymnasium in Rotterdam. Deze studie moest ze afbreken. Ze was namelijk in het geheim verloofd en haar ouders waren daar tegen. De verloving werd onder druk van haar ouders verbroken en ze werd in 1919 voor een jaar naar een kostschool in Zwitserland gestuurd, het Pensionat Villa St. Martin te Vevey. Het heeft ertoe geleid dat ze nooit meer getrouwd is en dat ze vervreemdde van de Gereformeerde kerk en overging tot de Nederlandsche Hervormde Kerk. In 1920 keerde ze weer terug en ging naar het Gemeentelijk Gymnasium in Schiedam, waar ze in 1922 haar studie gymnasium-a voltooide. Van 1922 tot 1928 volgde ze de studie rechten aan de Rijksuniversiteit van Leiden. Daar ontmoette ze ook prinses Juliana, waar ze mee bevriend raakte. Na haar kandidaats studeerde ze als tussendoortje nog even aan het Summerterm Quakercollege “Woodbrooke” te Selly Oak (bij Birmingham). Ze vertelde daarover eens dat ze elke week bezoek kreeg van de politie vanwege haar naam. Dat stopte pas toen de politie doorhad dat de naam met al die medeklinkers achter elkaar toch echt niet Russisch was.
Van 1928 tot 1930 was ze medewerkster Federatie van Christelijke verenigingen voor vrouwen en meisjes in Utrecht. In 1930 overlijdt plotseling haar moeder en zij neemt voor een aantal jaren de zorg voor het gezin op zich. In 1936 trad zij in dienst van de Nederlandsche Christen Vrouwenbond (NCVB). Deze functie vervulde ze tot 1945. Tijdens de bezetting was zij lid van het illegale Nederlandsch Vrouwen Comité. In 1945 werd ze agente van enkele verzekeringsmaatschappijen.
En dan begint haar politieke carrière. De leider van de Christelijk Historische Une (CHU) Tilanus vroeg haar in 1945 om zitting te nemen in het zogenaamde Noodparlement dat net na de Tweede Wereldoorlog was opgericht. Het Noodparlement was de voorlopige Tweede kamer. Ze volgde daar mevrouw Mackay-Katz op. Waarschijnlijk kende Tilanus haar nog van de tijd dat ze werkte voor de Nederlandse Christelijke Vrouwenbond. Zij nam plaats in het noodparlement op 20 november 1945. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen in 1946 werd zij in de kamer gekozen. Ze bleef kamerlid tot 8 mei 1971 en werd daarmee het langst zittende vrouwelijke kamerlid ooit. In totaal zat ze 9.302 dagen in het parlement, waarbij ze meer dan zeven jaar plaatsvervangend fractievoorzitter was van de CHU.
Ze was een zeer markante vrouw. Omdat haar naam zo moeilijk was werd ze al gauw “De Freule” genoemd. Op de vraag van een journalist of ze van hoge adel was antwoordde ze: Mijn broertje kwam eens thuis met de opmerking: “Ze zeggen op school dat ik een jonkheer ben”. Waarop mijn moeder meteen repliceerde: “Veeg jij maar liever je voeten”. Later vroegen mijn zusje en ik: “Maar zijn we het nou of niet?” Maar mijn ouders vonden het enige echt belangrijke dat we goede christenen zouden worden.
In de fractie van de CHU hield ze zich bezig met media en justitie. Grote belangstelling had ze voor het gevangeniswezen en het familierecht. En natuurlijk kwam ze op voor de positie van de vrouw.
Omdat ze al tijdens haar studie in Leiden bevriend was geraakt met prinses Juliana onderhield ze een goede en warme band met het koningshuis. Daarom werd ze wel de “Oranje Freule”genoemd. Door de kinderen van Juliana werd ze “Tante Bol”genoemd. Vlak voor verkiezingen vroeg prinses Beatrix eens aan haar hoeveel stemmen ze nodig had om in de Tweede Kamer te mogen blijven. Toen ze gezegd had dat het er ongeveer 35.000 waren verzuchtte prinses Beatrix: “Nee, die kan ik nooit bij mekaar krijgen” De huismeester, de heer Van der Flier, vertelde haar later: “Kennelijk heeft het oudste prinsesje wat opgevangen! Ze loopt namelijk het hele huis rond en zegt tegen iedereen die ze tegenkomt: “U stemt toch wel op tante Bol? Ja, en nu wordt er in de keuken gezongen: “En we hebben toch zo’n lol want we stemmen tante Bol”.
Ze zei altijd duidelijk waar het op stond en nam geen blad voor haar mond. Dat was wel in een tijd waar er nog bijna regentesk geregeerd werd. In haar maiden speech sprak ze over de politieke delinquenten die vlak na de oorlog geïnterneerd waren. Vooral de vrouwen vond zij, leefden onder erbarmelijke omstandigheden. Zij pleitte daarom voor aparte vrouwengevangenissen. In de kamer zei ze dat de beren in de dierentuin van Blijdorp er beter aan toe waren dan de vrouwen in de gevangenis aan de Noordsingel. Ze bleef voor aparte vrouwengevangenissen pleiten. In 1961 kreeg ze een sinterklaasgedicht van de toenmalige minister van justitie met de volgende zinsnede: “Lieve Freule Wttewaall, wij bewonderen allemaal, dat gij met vasthoudendheid, voor een vrouwenbajes pleit”.
Van 1947 tot 1956 was ze lid van de parlementaire enquêtecommissie regeringsbeleid 1940-1945. Deze commissie onderzocht het gedrag van de regeringen in de Tweede Wereldoorlog.
Haar fractie was nogal behoudend en, als het haar zo uitkwam, stemde ze mee met de Partij van de Arbeid mee, vooral op het gebied van emancipatiezaken. Dat bezorgde haar de naam de “Rode Freule”. Een aantal voorbeelden. Ze behoorde in december 1949 tot de minderheid van de CHU-fractie die voor de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië stemde. In 1955 stemden zij samen met Dhr. Krol als enigen van hun fractie vóór de motie-Tendeloo over opheffing van het arbeidsverbod voor de gehuwde ambtenares (ja, dat was in een tijd dat een vrouw gewoon ontslagen werd als ze ging trouwen !!). Ze behoorde in 1962 tot de minderheid van haar fractie die vóór een motie Andriessen stemde, waarin om verhoging van het contingent woningwetwoningen werd gevraagd. Ze stemde in 1962 met Diepenhorst, Van Gelder en De Ruiter vóór de ontwerpwet Premie kerkenbouw. In 1964 stemden zij en de heer Bos als enigen van hun fractie vóór het (onaanvaardbaar verklaarde) amendement Scheps, waardoor de Bijlmermeer bij de gemeente Amsterdam zou worden gevoegd. Ze behoorde in 1968 tot de minderheid van haar fractie die vóór een amendement Wierenga stemde waardoor de man niet langer als hoofd van een echtverbintenis werd aangemerkt. En ze behoorde in 1970 met Van der Peijl en Scholten tot de minderheid van haar fractie die tegen afschaffing van de opkomstplicht militaire dienst stemde.
Dit is gekkenwerk”. Sprak de freule na afloop van een vergadering in de jaren zestig toen de Tweede Kamer eens tot diep in de nacht door vergaderde en het KVP kamerlid Rinus Peijnenburg onwel werd. Doordat het televisieteam van Farce majeur er een liedje van maakte werden het gevleugelde woorden.
Waken in de tweede kamer
Tweede slaapkamer van ’t land
Wakker blijven door de hamer
In Van Tiel, in Van Tiel, in Van Tiel’s bedreven hand
Leden die de ogen sluiten
Hier en daar een snurk, een gaap
Nu en dan praat er een luid en
Onverstaanbaar in z’n slaap
Refrein:
’t Is gekkenwerk, ’t is gekkenwerk, zo’n arme frêle freule
Het is toch om te heule
En zelfs al ben je reuze sterk
Voor ieder lid is ’t gekkenwerk
Het vergt te veel van ieders kracht
’t Is gekkenwerk, ’t is gekkenwerk, ’t is gekkenwerk zo’n nacht
Stiekem losgeknoopte schoenen
Ach, de voeten worden dik
Praat er iemand van miljoenen
Was dat Geert, was dat Geert, was dat Geertsema of ik
Bollebozen knikkebollen
En de aandacht raakt verslapt
Niemand weet zelf meer ten volle
Of ‘ie ‘m den uiltje knapt
Refrein
Anders zijn ze uitgeslapen
Wakker in belang van ’t land
Nu smoort zelfs Van Tiel z’n gapen
In Van Tiel, in Van Tiel, in Van Tiel’s vermoeide hand
Zeer besmuikt en onverholen
Pittend hebben zij gewerkt
En zich in hun slaap bestolen
En er zelf niets van gemerkt
Refrein
In 1968, bij het zestigjarig jubileum van de CHU, werd de freule onderscheiden met het commandeurschap in de Orde van Oranje Nassau. Verder werd ze erelid van de CHU. Nadat ze in 1971, toen ze 70 jaar oud was, uit de kamer was gestapt verdween ze ook steeds meer ui het openbare leven. Op 15 oktober 1986 overleed ze in Den Haag.
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
(klik op figuren om ze te vergroten)
Wim Kan werd geboren in Scheveningen op 15 januari 1911 als derde kind van de latere minister J.B. Kan en zijn vrouw, H.C. Schalkwijk. Zoals de meeste grote cabaretiers was hij al vroeg bezig met toneelspelen. Zijn schoolprestaties waren niet best en eigenlijk heeft hij alleen de lagere school afgemaakt. Hij bezocht wel verschillende middelbare scholen maar dat werd niets. Maar uiteindelijk belande hij op de toneelschool in Amsterdam en daar ontmoette hij mensen van zijn eigen slag. Maar ook de toneelschool maakte hij niet af. Buiten de school om speelde hij in zijn derde jaar op de toneelschool mee in een toneelproductie. Dat mocht toen helemaal niet en dus kon hij de toneelschool niet meer afmaken. Intussen had hij zijn grote liefde Corry Vonk (mijn Ollie noemde hij haar) ontmoet. Dat was in die tijd een gevierd cabaretière. Hun beider achtergrond is totaal verschillend. Hij kwam uit een gegoed milieu en zij uit een arbeidersgezin. Ze verschillen fysiek nogal wat in lengte en bovendien was Corry Vonk tien jaar ouder. Maar tot hun dood bleven ze samen.
In 1936 richtten ze samen het ABC-cabaret op. Dat was een voor die tijd zeer kritisch cabaret. Wel was het een springplank voor veel jong talent. Artiesten als Jenny Arean, Wieteke van Dort en Frits Lambrechts werden door hen opgeleid. In 1939 ging het cabaretgezelschap voor een tournee van een aantal maanden naar Indonesië. Dat was hun noodlot. Tijdens hun verblijf vielen de Japanners Indonesië binnen. Daardoor zouden ze er 6½ jaar noodgedwongen verblijven. Gescheiden van elkaar leefden ze in verschillende Jappenkampen en daardoor zagen ze elkaar niet gedurende zo’n 3½ jaar. Wim Kan kwam nog terecht in een kamp aan de beruchte Burma spoorweg. Hoewel hij zelf niet hoefde mee te bouwen aan deze spoorweg en hij mocht werken aan wat later zijn “Burma Dagboek” werd en ook wat voorstellingen mocht geven, had hij het niet gemakkelijk. Hij had een zwakke gezondheid en was ook mentaal zwak. Eigenlijk kon hij niet zonder Conny. Na de oorlog keerden ze in 1946 weer terug naar Nederland.
Wim Kan was eigelijk bang van nieuwe media zoals de radio. Hij zag de mogelijkheden van dit nieuwe medium niet. Pas in 1950 slaagde de cabaretproducer Wim Ibo erin om hem een half uurtje te laten optreden in zijn radioprogramma “Triangel”. Daar na wilde hij weer niet en pas in 1953 lukte het hem weer om hem een half uurtje in het programma te laten optreden. Op initiatief van nota bene Wim Kan zelf kreeg Wim Ibo het bij de VARA radio voor elkaar dat Wim Kan in 1954 in zijn eentje een oudejaarsconference deed van ongeveer een uur. Deze oudejaarsconference werd een enorm succes. Bedenk dat de maatschappij toen nog erg verzuild was en Wim Kan trapte ook aan tegen de voor de VARA bevriende PVDA. Met deze uitzending was een traditie geboren en werd Wim Kan de grondlegger van de oudejaarsconferences. Hij hield ook oudejaarsconferences in 1956, 1958, 1960 en 1963. De conferences groeiden uit tot een nationale gebeurtenis. Daar zat je echt voor klaar op oudejaarsavond. Men kon hem in zijn oudejaarsconferences nooit betrappen op partijdigheid. Alle politieke partijen kregen er van langs en ministers van linkse of rechtse signatuur. Hij speelde de rol van een waarnemer die alles vanaf de zijlijn bekeek. In 1971 liet hij zijn onpartijdigheid echter even voor wat het was. Dat was omdat keizer Hirohito Nederland bezocht. Kan protesteerde hier heftig tegen. Wel begrijpelijk tegen de achtergrond dat hij zelf in een Jappenkamp gezeten had. Dat Kan en zijn vrouw Corry Vonk, zoals ze zelf beweerden, uit woede hun verzetsmedailles in de Westeinderplas (waaraan ze woonden) hadden gegooid, blijkt echter niet te kloppen. Hij maakte zelfs een protestvers:
Er leven haast geen mensen meer
Er leven niet veel mensen meer die het hebben meegemaakt
De vijand heeft er ongeveer eenderde afgemaakt
Die slapen in een jutezak, de Burmahemel is hun dak
De kampen zijn verlaten, leeg de cellen
Er leven niet veel mensen meer die het kunnen navertellen
Wat aan die railroad is gebeurd weten de doden alleen
Daar, onder elke dwarsligger ligt welgeteld er een
Maar die houdt in de Burmagrond tot in de eeuwigheid zijn mond
Wat hier gebeurde had hij nooit kunnen voorspellen
Er leven niet veel mensen meer die het kunnen navertellen
Die alles weten nog van toen: de drie pagodenpas
De dodenspoorlijn bij Rangoon, ontvluchten, hoe dat was
Je werd zonder te zijn verhoord op keizerlijk bevel vermoord
Maar wie wil dat nu nog ten toon stellen
Er leven haast geen mensen meer die het kunnen navertellen
En toch leeft er nog altijd een die het navertellen kan
Die de geschiedenis kent als geen een: de keizer van Japan
Nou hij niet opgehangen is had op Soestdijk toen aan de dis
Tenminste toch eens iemand kunnen vragen hoe dat zat destijds in Burma
Aan die railroad, met die doden, en die ziekten, en die honger en die cellen
Wat had hij dat
Terwijl hij at
Mooi kunnen vertellen
In 1973 stapte Kan over van de radio naar de televisie. Het programma heette “Zuinig over de drempel”. Hij brak meteen alle kijkrecords. In 1976 volgt “Waar gaan we in het nieuwe jaar naar toe?” en in 1979 “Wankelend over de drempel”. In 1982 werd Corry Vonk getroffen door een beroerte en Wim week gedurende vele weken niet van haar zijde. Daardoor kwamen de try-outs voor de oudejaarsconferentie, die hij in verschillende zalen hield, in het gedrang. Het had maar een haar gescheeld of de oudejaarsconference was dat jaar niet doorgegaan. Normaal gesproken liet Kan vier voorstellingen opnemen en koos dan zelf de beste stukken uit. Dat jaar had hij eigenlijk geen goede voorbereiding en vertouwde hij op zijn improvisatietalent. De voorstelling werd ook maar op één avond opgenomen. Het was daadoor een van de mindere conferences. In de zomer daarop wordt bij Wim Kan maagkanker geconstateerd en op 8 september 1983 sterft hij.
Tegenwoordig kennen de jongere mensen Wim Kan niet meer. Zijn oudejaarsconferences gingen altijd over de dan actuele politiek en zijn daardoor erg gedateerd. Kent u ze nog wel? Het kabinet van Jan de Quay viel vlak voor nieuwjaar en dat stuurde de hele voorbereiding van de conference in de war. Wim Kan had een advies voor De Quay en zong: Lijmen Jan, lijmen Jan, lijmen met z’n allen, lijmen tot je niet meer kan en dan maar carnavallen. Ook Jelle Zijlstra overkwam hetzelfde en Wim Kan zong: Waar we heen gaan Jelle zal wel zien. Joop den Uijl kon hij perfect nadoen (“ehhh, twee dingen”). Norbert Schmelzer typeerde hij als een gladde teckel. Politici vonden het jammer als hij ze niet noemde in een oudejaarconference. Want als je door kan genoemd werd hoorde je er pas echt bij. Het volk vond het al helemaal prachtig dat de starre politici in hun ivoren torens op de hak genomen werden. En altijd was Corry Vonk zijn muze. Aan het eind van zijn show liet hij haar dan optreden met een aubade aan het koningshuis met het liedje:
Ik vertolk
Ik vertolk
De gevoelens van het volk
Met mijn vlaggetje, mijn hoedje en mijn toeter
Ik vertolk
Ik vertolk
De gevoelens van het volk
Met mijn vlaggetje, mijn hoedje en mijn toeter
Oranje boven, oranje boven
Leve de koningin
Met de herinneringen aan Wim Kan werd slordig omgesprongen. Zo moest begin 1997 het door Siemen Bolhuis gemaakte beeld van Wim Kan en Corry Vonk verdwijnen van het Leidseplein in Amsterdam vanwege de herinrichting ter gelegenheid van de te houden Eurotop. Na tien maanden opgeslagen te hebben gelegen kreeg het beeld toch nog een nieuwe plek op het Gevers Deynootplein in Scheveningen met het gezicht richting het Kurhaus.
(klik op figuur om te vergroten)
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
(klik op de figuren om ze te vergroten)
Margaretha Albertina Maria Klompé werd op 16 augustus 1912 geboren in Arnhem. Haar vader was daar eigenaar van een postpapierbedrijfje. Het was een streng Rooms Katholiek familie. Ze had één broer en drie zussen. Evenals Marga zijn de zussen nooit getrouwd. In Arnhem ging ze eerst naar de Rooms Katholieke lagere school en daarna volgde ze de opleiding HBS-B. Dat was dubbel bijzonder in die tijd. Ten eerste omdat ze, een voor die tijd als meisje, hoge opleiding volgde en ten tweede dan ook nog de B-richting. In 1929 startte ze met de studie scheikunde aan de universiteit van Utrecht. Omdat haar vader ernstig ziek werd en daardoor het geld voor de studie niet meer kon opbrengen, ging ze in 1932, nadat ze haar kandidaatsexamen behaald had, les geven als leraar scheikunde en natuurkunde aan het “Mater Dei” meisjeslyceum in Nijmegen. Dit bleef ze doen tot 1949.
Ze studeerde af in 1936. Ze promoveerde in 1941 en in 1942 legde zij nog een doctoraal examen in de natuurkunde af.
Toen begon ze aan de studie medicijnen, maar nadat ze haar Propedeuse examen had gehaald werd de universiteit gesloten.
Thuis was ze strenggelovig opgevoed. Door haar opleiding kreeg ze echter andere inzichten en op haar twintigste begon ze te twijfelen aan het geloof. Dat leidde ertoe dat ze aantal jaren niets meer met de kerk te maken wilde hebben. Toch keerde zij na een aantal jaren weer terug naar de moederschoot van de kerk.
In 1940 werd zij lid van de Vrijwilligers Vrouwen Hulpdienst die de soldaten terzijde stonden die onder andere vochten voor het behoud van de Grebbeberg op De Veluwe. Vanaf 1941 verrichte zij koeriersdiensten voor onder andere aartsbisschop De Jong, onder de schuilnaam dr. Meerbergen. Vanaf 1943 werd ze vice-voorzitter van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers, een functie die ze tien jaar zou blijven vervullen. Ze speelde ook een grote rol bij de evacuatie van haar woonplaats Arnhem. Daarna dook ze onder in Otterloo en Apeldoorn, onder de schuilnaam Truus ter Aken.
Direct na de oorlog meldde zij zich aan bij de Nederlandse Volksbeweging (NVB). Die was opgericht in mei 1945 als uitdrukking van verlangen naar blijvende eenheid, dat in het verzet was ontstaan. Men wilde een doorbraak van de verzuiling op partijpolitiek gebied, in de geest van koningin Wilhelmina. De beweging was een stuwende kracht bij het ontstaan van de PvdA. Even overwoog Klompé om lid van de Partij van de Arbeid te worden, mede omdat ze Drees al uit het verzet kende. Uiteindelijk besloot ze om lid van de Katholiek Volkspartij (KVP) te worden omdat ze de PvdA toch iets te veel een voortzetting vond van de vooroorlogse SDAP.
In 1946 richtte ze samen met haar studievriendin, Wally van Lanschot, het Roomsch Katholiek Vrouwendispuut op. Dat was uit ergernis omdat er in de kamer geen enkele Rooms Katholieke vrouw was gekozen. Het dispuut had tot doel om vrouwen met aanleg te stimuleren om functies te ambiëren in het publieke leven. Zij bleef voorzitter van het dispuut tot 1950.
In 1947 ging een Nederlandse delegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Op verzoek van veel vrouwenorganisaties mocht Klompé mee met de delegatie. Door haar optreden viel ze op bij haar katholiek collega’s, het Tweede-Kamerlid E.M.J.A. Sassen en het Eerste-Kamerlid prof. L.J.C. Beaufort. Die zetten haar vervolgens onderdruk om zich kandidaat te stellen voor de Tweede Kamer. Zij wilde wel maar alleen als ze op een onverkiesbare plaats kwam. Dat was voor de verkiezingen van 1948. Ze kwam echter op 12 augustus 1948 toch in de Tweede kamer als opvolgster van Sassen omdat deze minister werd van “Overzeese Gebiedsdelen”. In de KVP fractie was zij buitenland woordvoerder. Vaak moest ze daarna naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
Verder was ze van 1949 tot 1956 lid van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa. De Raad van Europa werd opgericht om “de rechten van de mens, de parlementaire democratie en de rechtsstaat te verdedigen, op Europees niveau verdragen te sluiten teneinde de maatschappelijke en juridische praktijken in de lidstaten met elkaar in overeenstemming te brengen en om de bewustwording te bevorderen van een Europese identiteit die gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden en uitstijgt boven culturele verschillen”.
Van 10 september 1952 tot oktober 1956 was ze lid Gemeenschappelijke Vergadering van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) was tot stand gekomen dankzij de ondertekening van het Verdrag van Parijs in 1951 door Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië en de Benelux. De taak van de EGKS was om een interne markt voor kolen en staal te scheppen. De EGKS was de eerste van de Europese Gemeenschappen (EG) en heeft de weg gebaand voor verdere Europese integratie. Sinds de ratificatie van het Verdrag van Maastricht (1993), waarbij de Europese Economische Gemeenschap (EEG) overging in de EG, maakt de EGKS deel uit van de EG.
In 1956 moest ze veel functies neerleggen omdat ze op 13 oktober minister van Maatschappelijk Werk werd. Dat ministerie was al in 1952 opgericht maar leed tot op dat moment een kwijnend bestaan. Het was opgericht om sociaal zwakkeren te helpen. De weerstand tegen dit ministerie was echter groot. De Tweede Kamer zag er niet veel in en binnen het kabinet voelde vooral het ministerie van Sociale Zaken zich bedreigd. Doordat Klompé een inhoudelijk beleid van de grond wist te tillen, steeg het prestige van het bescheiden departement echter aanmerkelijk. Ze bleef minister van Maatschappelijk Werk tot 24 juli 1963. Ad interim was ze ook nog minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen (OKW) van augustus 1961 tot maart 1962 en van mei 1963 tot juni 1963. Dit in verband met ziekte van minister Cals.
Tijdens haar ministerschap bracht ze in 1963 (samen met minister Veldkamp), in het kabinet De Quay, de Algemene Bijstandswet tot stand, die de Armenwet uit 1912 verving. Deze wet moest ervoor zorgen dat iedereen kon beschikken over de noodzakelijke middelen voor de kosten van bestaan. De wet trad op 1 januari 1965 in werking. Deze wet haalde de bijstand uit de sfeer van de caritas en maakte hem voor iedereen bereikbaar Dit vond zij zelf haar belangrijkste wapenfeit uit haar periode als minister.
In 1963 wilde ze niet langer minister zijn. Wel keerde zij terug in de Tweede Kamer. Ze bleef in de Tweede Kamer tot 22 november 1966. In die tijd beleefde zij het moeilijkste moment uit haar politieke carrière. In de ‘Nacht van Schmelzer’, van 13 op 14 oktober 1966, stemde zij vóór de motie die een einde maakte aan het kabinet van haar vriend J.M.L.Th. Cals. De loyaliteit jegens de partij won het van haar menselijke gevoelens, die meer naar Cals dan naar KVP-fractieleider W.K.N. Schmelzer gingen. In de ‘Nacht van Schmelzer’ neemt de Tweede Kamer een motie van KVP-fractievoorzitter Schmelzer aan. In de motie was gevraagd om betere dekking voor de uitgaven op de Rijksbegroting. Het kabinet had bij monde van premier Cals om vertrouwen gevraagd en trok uit het aannemen van de motie de conclusie, dat dit vertrouwen ontbrak.
Jo Cals werd opgevolgd door Jelle Zijlstra. Hij deed een klemmend beroep op haar om minister te worden van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), zoals het ministerie van Maatschappelijk Werk intussen heette. Het zou maar voor een korte periode zijn totdat er verkiezingen geweest waren en er een nieuw kabinet zou aantreden. Daarom stemde zij toe en dus werd ze op 22 november 1966 minister van CRM.. Het liep echter anders. Na de verkiezingen van 1967 wilde de fractie van de KVP dat ze de eerste vrouwelijke minister-president zou worden. Omdat zij zelf vond dat ze daarvoor onvoldoende financiële en economische kennis had heeft ze dit afgewezen. Piet de Jong werd toen de minister-president. De Jong drong sterk bij haar aan om minister van CRM te blijven en hiervoor zwichtte ze. En ze bleef minister tot 6 juli 1971. Dat was dan wel in een tijd dat de cultuurwereld zo’n beetje op zijn kop stond.
Zoals zo ongeveer de halve wereld, had Nederland te maken met een soort linkse doorbraak die ook op cultureel vlak onmogelijk over het hoofd kon worden gezien. In het theater woedde Aktie Tomaat, in de cinema werd geëxperimenteerd en op papier konden schrijvers als Jan Wolkers, Jan Cremer en Anja Meulenbelt plots ongecensureerd met genitalia en scheldwoorden op de proppen komen.
Vooral vinyl en ether boden toen even ruimte aan een omvangrijke stroom ‘politieke’ muziek. Het waren niet alleen Boudewijn de Groot en de zijnen, die nu nog in het collectieve geheugen gegrift staan als voorbeelden van ‘die tijd’. Het opmerkelijke was dat allerlei mainstream‑artiesten uit de wereld van de muziek, theater, cabaret, ja zelfs klassieke muziek zich openlijk aan de kant van de progressieve medemens schaarden en deelnamen aan sociale bewegingen en protestacties.
Klompé toonde veel begrip voor de acties en sloeg zich door alle aanvallen op haar beleid heen met een combinatie van onafhankelijkheid van oordeel en ingeslepen tolerantie. Daardoor kwam ze in het rechtse kabinet De Jong nog wel eens alleen te staan. Veelbetekenend is dan ook dat de linkse oppositie haar opstappen in 1971 “een ramp voor de cultuur” noemde.
Op 26 augustus 1969 baarden de kussen die de (homoseksuele) schrijver Gerard van het Reve (nu Gerard Reve) haar gaf bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs veel opzien.
Op 6 juli 1971 trad zij af en werd nog diezelfde maand, namelijk op 17 juli, benoemd tot Minister van Staat. Dat is nog steeds een onderscheiding die alleen voor de groten uit de Nederlandse politiek is weggelegd.
Ze had tijdens haar leven veel maatschappelijke functies onder andere:
Ø Lid pauselijke commissie “Justitia et Pax”, van 1967 tot 1976
Ø Voorzitter commissie ter oprichting van nationale commissies “Jutitia et Pax”
Ø Lid beleidsadviescommissie Bisschoppenconferentie, van 1971 tot 1986
Ø Voorzitter sectie internationale zaken van de Raad van Kerken, van 1971 tot 1981; nadien gewoon lid
Ø Voorzitter pauselijke commissie “Justitia et Pax” te Nederland, van 1972 tot 1985
Ø Voorzitter Stichting Biowetenschappen en maatschappij, van 1972 tot 1981
Ø Voorzitter Joint Task Force (een oecumenische werkgroep die het beleid van de EG volgde t.a.v. ontwikkelingssamenwerking), van 1974 tot 1985
Ø Voorzitter Nationale UNESCO-commissie, van 1974 tot 1982
Ø Voorzitter Nationale UNESCO-commissie, van 1974 tot 1982
Ø Voorzitter Comité d’orientation van Office catholique d’information sur les problemes europeens te Straatsburg & Brussel, van 1977 tot 1985
Ze overleed op 28 oktober 1986 in Den Haag.
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
Klik op afbeelding om te vergroten
Haar meisjesnaam was Ida Jacoba Gilkens. Ze werd geboren op 10 januari 1902 in Amsterdam. Ze werd bekend door het geven van kniplessen en naailessen op de radio. Je herkende haar onmiddellijk aan haar wat geaffecteerde uitspraak (die je niet zou verwachten bij iemand die naailes gaf) en haar wat hoge stem.
Ook de rest van wat je zou verwachten van iemand die kniplessen en naailessen geeft klopte niet, want zij had een opleiding HBS achter de rug. Dat was voor die tijd voor een meisje wel heel bijzonder. Dat kon toen gezien worden als een afgeronde hoge opleiding. Toch zit er wel logica in het verhaal.
Haar vader was leraar aan de kleermakersvakschool in Amsterdam. Hij nam haar daar op jonge leeftijd nog wel eens mee naartoe. Om zich bezig te houden maakte ze, van lapjes die ze daar kreeg, poppenkleertjes. Daarmee was haar liefde voor het modevak geboren. Van haar 15e tot haar 19e jaar werkte ze bij een modezaak in Amsterdam, waar ze uiteindelijk belandde op de afdeling “haute couture”.
Op haar 19e, dat was in 1921, ging ze werken als lerares bij de modevakschool van mevrouw G.D. de Leeuw-Van Rees, ook in Amsterdam. Ze werd verliefd op haar zoon Lucien, met wie ze in 1923 trouwde. Daarmee werd haar naam dus mevrouw Ida de Leeuw. Met haar man vormde zij toen de directie van de school. Maar omdat de school bekend was door de naam van mevrouw G.D. de Leeuw-Van Rees wilde ze voortaan mevrouw Ida de Leeuw van Rees genoemd worden. Let wel, het streepje tussen De Leeuw en Van Rees is ineens verdwenen want ze was natuurlijk niet echt mevrouw De Leeuw-Van Rees want dat was haar schoonmoeder. Het echtpaar bestuurde de school goed en deze kreeg steeds meer bekendheid. Er werden nieuwe vestigingen in het land geopend.
Het was een ondernemende vrouw want zij was de eerste Nederlandse vrouw die een rijbewijs had. Met de auto reed ze dan ook zelf naar de vestigingen toe om daar kniplessen en naailessen te geven. Ze had zelf een systeem bedacht, het zogenaamde bloksysteem, waarbij knippatronen op schaal waren getekend. Daardoor werd het voor de cursisten eenvoudiger om het vak te leren. De methode werd later bekend als het “De Leeuw van Rees systeem”.
Ondernemer als zij was probeerde ze het vak meer bekendheid te geven. Op aanraden van haar broer, die toen bij de radio werkte, stapte zij daarom naar Willem Vogt, directeur van de Hilversumsche Draadlooze Omroep (HDO), de voorloper van de AVRO. Ze wilde kniplessen geven voor de radio!! En Willem Vogt werd inderdaad overtuigd dat dit mogelijk was. En zo startte op 19 oktober 1926 de eerste kniples op de radio. Na een oproep hadden zich zo’n 600 vrouwen ingeschreven voor de cursus. Deze hadden een naaidoos en een lespakket ontvangen om live mee te kunnen doen met wat er op de radio onderwezen werd. De cursus was al direct een groot succes en de lespakketten vlogen de deur uit. Al snel waren er twee uitzendingen per week. De uitzendingen waren live en Ida de Leeuw van Rees ging gewoon, net als de andere dames in het land, aan de slag met het cursusmateriaal. En de populariteit van het programma bleef steeds toenemen. In 1932 werd het recordaantal van 32.000 deelnemers aan de cursus bereikt. Eind dertiger jaren werd het programma zelfs driemaal per week uitgezonden. Er werd toen een knipcursus, een naaicursus, een borduurcursus en een cursus voor het maken van kinderkleding uitgezonden.
Er zijn ook nog een aantal cursussen uitgezonden in Nederlands Indië. Die waren dan tevoren op grammofoonplaat gezet !!
Aan het begin van de oorlog werd zij door de AVRO ontslagen, waarschijnlijk omdat haar man Lucien de Leeuw van joodse afkomst was.
In 1941 scheidde ze van haar man, maar ze bleef de naam Ida de Leeuw van Rees, waarmee ze bekend geworden was, voeren. In de oorlog bleef ze zo goed en zo kwaad als het ging de modevakschool voortzetten. In 1947 hertrouwde ze met Eliza Annias Phaff.
Na de oorlog had de AVRO vanwege haar oorlogsverleden een uitzendverbod gekregen maar in 1946 mochten ze weer beginnen met uitzendingen. En weer kreeg Ida de Leeuw van Rees een wekelijkse uitzending “Met naald en schaar”. Ze sloot haar uitzendingen altijd af met de woorden: “Dames, nu groet ik u weer, tot de volgende keer”. En ook nu waren de utzendingen weer mateloos populair.
Uit haar eerste huwelijk waren twee zonen geboren (het tweede bleef overigens kinderlos) en met haar oudste zoon Henry bouwde zij haar modevakschool weer verder uit. Op het hoogtepunt had ze 16 scholen, verspreid over het land. In 1959 kwam haar jongste zoon, Lucien, om het leven bij een legeroefening in het Franse La Courtine.
Begin 60-tiger jaren werd kleding in de winkel steeds goedkoper en werd daardoor het zelf maken van kleding steeds minder populair. Dat gold daardoor natuurlijk ook voor haar radioprogramma. In 1963 besloot de AVRO om, na bijna 37 jaar, te stoppen met de uitzendingen. De laatste uitzending was op 18 juni 1963. Haar verzoek om een cursus voor de televisie te mogen maken werd niet gehonoreerd.
Daarna schreef Ida de Leeuw van Rees nog een cursusboek “Met naald en draad paraat”. Het boek werd echter niet goed verkocht.
Ze ging nog wel door met haar modevakscholen maar ook daar kwam de klad in. De scholen werden een voor een gesloten. Dieptepunt was in 1977 het afbranden van de hoofdvestiging van de scholen in Amsterdam. De overgebleven vier vestigingen in het land werd verkocht aan zelfstandige exploitanten. Die betaalden haar een zeker bedrag om de naam “De Leeuw van Reesschool”te mogen voeren. Ook haar manier van werken werd door de scholen voortgezet.
Ida de Leeuw van Rees verhuisde naar Emst op de Veluwe en ging wonen in een verbouwde boerderij.
Ze bleef tot haar dood nog wel actief in vak, onder andere door afnemen van examens.
Op 1 juli 1987 overleed ze, 85 jaar oud, in een ziekenhuis in Apeldoorn.
Ook het bekende methode voor knippatronen, het “De Leeuw van Rees systeem”, bestaat net meer omdat het is achterhaald door een internatonaal gestandaardiseerd systeem.
Haar bijnaam was “Gaatje veertien”. Haar patronen bestaan uit verschillende maten op papier en in de lijnen werden steeds waar een hoek gemaakt de tekening daar zat een gaatje. Het patroon bestond dus uit verschillende gaatjes en zo was er natuurlijk gaatje veertien wat ze dus blijkbaar nog al eens gebruikte.
Terug naar Nostalgie Terug naar SeniorPlaza
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.