Componisten



 

Igor Fjodorovitsj Stravinsky

(door Ilse Steel)

 

(klik op de plaatjes om ze te vergroten en op de blauwe titel van de muziek om die te horen en zien)

(TIP: mocht uw internetverbinding niet snel genoeg zijn, klik dan links onder op II)

(er ontstaat dan een driehoekje met de punt naar rechts)

(laat u het filmpje downloaden en klik dan op het driehoekje)

 

1883

Igor Fjodorovitsj Stravinsky werd geboren op 17 juni 1882 in de Russiche plaats Oraniënbaum (vanaf 1948 heet het Lomonosov) aan de Finse Golf, als de tweede zoon van Fjodor Ignatjevitsj Stravinsky. Igors vader stamde ten dele uit Polen, van het grafelijke geslacht der Soulima-Stravinsky’s, en zijn moeder uit de landadel van Wit-Rusland, terwijl zijn grootmoeder uit Groot-Rusland afkomstig is. Een Slavische afkomst in de volste zin des woord. Stravinsky had twee broers, een was architect in St. Petersburg; de ander, evenals de vader, zanger aan het keizerlijk theater (hij stierf aan tyfus tijdens de 1ste wereldoorlog in een Rode Kruisziekenhuis in Roemenië). Tijdens zijn geboorte stond zijn sterrenbeeld in het teken der Tweelingen, een dubbelnatuur en een muzenkind volgens de astrologen.

Igor groeide op te midden van het operamuziekleven te St. Petersburg, waar zijn vader beroemd was als bas-bariton aan de Keizerlijke opera. Ook zijn moeder was muzikaal (amateur-pianiste). Twintigduizend boekwerken stonden ten huize van de Stravinsky’s ter beschikking aan hun zoon, die daarin geestelijk voedsel zou vinden en er later zelfs teksten uit zou opdiepen van “Renard” en “Les Noces”. Toch was zijn bedje in de muziek niet meteen gespreid. Al op jonge leeftijd begon hij met pianospelen en was al spoedig in staat om op dit instrument te improviseren. Stravinsky raakte zodanig met het instrument verweven, dat hij in zijn latere leven niet zonder hulp van een piano kon componeren.

Zijn vader wilde hem de ups en downs van een leven als musicus besparen en liet hem rechten studeren. De jonge Igor haalde inderdaad zijn academische graad, maar daarna was het al muziek wat de klok sloeg.

Tijdens zijn studietijd luisterde hij tussendoor veel naar muziek, vooral van Rimsky-Korsakov Tsjaikovski en Glinka.

In 1902 ontmoette hij Rimsky-Korsakov in Heidelberg en deze zette hem aan tot componeren. Ook studeerde hij vormleer en instrumentatie bij Rimsky-Korsakov.

Uit de leerperiode bij Rimsky-Korsakov dateren de “Symfonie in Es” (1905-1907), Faune et Bergère (1905-1906), de “Pastorale” (1908), “Scherzo Fantastique” (1907-1908) en schetsen voor “Le Rossignol” (1909-1914). Het muziekstuk: de “Feu d’ átifice” dat hij ter gelegenheid van het huwelijk van Rimsky-Korsakovs dochter toestuurde kwam te laat om door Rimsky-Korsakov beoordeeld te worden, de componist was kort ervoor overleden. De band met Rimsky-Korsakov was sterk en diens dood heeft Stravinsky sterk aangegrepen; ter nagedachtenis aan zijn vroege leermeester schreef hij het “Chant funèbre”. De partituur van dit werk raakte echter tijdens de Russische revolutie verloren.

Stravinsky

en Korsakov

Nossenko

Op 23 januari In 1906 trouwde Stravinsky met zijn nicht Katerina Nossenko. Zij was al op zijn 10e jaar in zijn leven gekomen “als een lang gewenste zus. We waren elkaar, tot haar dood, buitengewoon na, meer na dan geliefden soms zijn.”

Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren: Théodore Stravinsky (1907), Ludmilla (1908), Soulima Stravinsky (1910) en Maria Milena (1914).

In 1909 ontmoette Igor de choreograaf Sergei Diaghilev (artistiek leider van ‘Ballets Russes’), een ontmoeting die uiterst belangrijk zou blijken te zijn. Diaghilev was de eerste die het genie van de jonge musicus onderkende. Tussen de twee ontstond een vriendschap met hoogte- en dieptepunten die de daarop volgende 30 jaar zou standhouden. Diaghilev maakte met zijn ‘Ballets Russes’ niet alleen furore in Parijs, maar gaf ook de Russische cultuur internationale faam. Sergei Diaghilev nodigde Stravinsky uit om voor “Les Sylphides” – een ballet op muziek van Chopin – de orkestraties voor de “Nocturne” en de “Valse brilliante” voor zijn rekening te nemen. Daarnaast vroeg Diaghilev om een orkestratie van Griegs “Kobold” uit het ballet “Le Festin”. De opdrachten van Diaghilev zouden voor Stravinsky definitief de doorbraak betekenen.

Diaghilev

Voor het seizoen van 1910 wilde Diaghilev muziek voor een ballet gebaseerd op het Russische sprookje “De Vuurvogel”. De componist Anatoli Liadov werd aanvankelijk door Diaghilev benaderd, maar hij weigerde door de relatief korte schrijftijd die hem aangeboden werd. Diaghilev gaf de opdracht daarop aan Stravinsky. Maart 1910 was het werk klaar en in mei van dat jaar ging Stravinsky voor het eerst naar Parijs om de repetities van zijn “L’Oseau de Feu” (De Vuurvogel) bij te wonen. Diaghilev had grote invloed op Stravinsky, wanneer hij een gegeven vond waar een ballet op te baseren was wist hij Stravinsky er altijd voor te interesseren. Zo komt het dat deze periode in het leven en werken van Stravinsky in het teken van de balletmuziek heeft gestaan. Naast componist was Stravinsky ook dirigent, vaak van zijn eigen werken.

Doordat Stravinsky soms ook andere balletmeesters zijn werk toevertrouwde, ontstond geleidelijk aan verwijdering in hun vriendschappelijke verhouding. Het laatste contact van de componist met Sergei Diaghilev was de opvoering van “Le Renard” in het Théâtre Sarah-Bernardt. Sindsdien spraken zij elkaar sporadisch, en onderhielden hun relatie hoofdzakelijk via een briefwisseling.

Toen Stravinsky met zijn beide zonen laat op een avond in 1929 van een bezoek aan de componist Prokowjew naar huis terugkeerde, overviel hem het overlijdensbericht van Diaghilev vanuit Venetië. Een groot verdriet greep Stravinsky aan, want hij wist maar al te goed hoe nauw zijn bestaan met Diaghilev verbonden was geweest en hoe onbaatzuchtig deze zich steeds voor zijn muziek had ingezet.

Debussy

Ravel

De Falla

Puccini

 

Bernardt

Proust

Claudel

In Parijs (1910) maakte hij kennis met “le tout Paris culturel”: o.a. de componisten Claude Debussy, Maurice Ravel, Florent Schmitt, Maurice Delage, Erik Satie, Giacomo Puccini, en Manuel de Falla, de actrice Sarah Bernardt, en de auteurs Marcel Proust, Paul Morand, St. John Perse en Paul Claudel. Stravinsky haalde zijn gezin in Ustilug in Rusland op en nadat zijn vrouw de laatste voorstelling van “De Vuurvogel” had bijgewoond verbleef de familie Stravinsky in La Baule in Bretagne. Hier schreef Stravinsky de “Deux poèmes de Paul Verlaine (1910), “Un Grand Sommeil” en “La Lune blanche”. Omdat Katerina zwanger was werd besloten niet naar Rusland terug te keren, maar in Zwitserland de geboorte van hun zoon Soulima af te wachten. 

Tijdens een bezoek aan Berlijn voor een voorstelling van Petrouchka ontmoette hij een aantal malen Arnold Schönberg en zag hij bovendien een uitvoering van diens “Pierrot Lunaire”, een werk waar hij niet in eerste instantie van onder de indruk was, maar waarvan Stravinsky het grote belang pas later inzag. Ook ontmoette hij daar de Schönberg-leerlingen Alban Berg en Anton Webern, een gebeurtenis die hij zich later niet kon, of misschien niet wilde herinneren. “Mijn Eerste en Laatste Avondmaal met de hypostatische drie-eenheid van de twintigste-eeuwse muziek” (Dialogues), zoals hij de ontmoeting spottend verwoordde.

Het is nooit tot een vriendschap gekomen tussen de twee componisten-giganten van de 20e eeuw – Stravinsky en Schönberg – hoewel beide heren later zelfs in Los Angeles woonden.

Het dédain was wederzijds: de een deed de ander af dan één van die componisten die niet voor nu schrijven, maar angstvallig proberen de muziek van de toekomst te ontdekken (Stravinsky verwijst hierin impliciet naar Schönberg in een interview), de ander sprak spottend over “Modernsky” (Schönberg over Stravinsky in zijn koorwerk “Vielseitigkeit”).

Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, in 1914, verliet Stravinsky Rusland voorgoed en vestigde zich in Zwitserland. Wederom op aandringen van Diaghilev componeerde Stravinsky “Les noces” (De bruiloft), dat pas in 1923 werd uitgevoerd. Stravinsky herinnert zich dat hij er in de bergen aan werkte, in een soort opslagruimte, met een bontjas om de schouders, een leren baret op het hoofd, mijn voeten in een paar sneeuwlaarzen en een sjaal over de knieën.

“Histoire du soldat” werd voor het eerst in 1917 opgevoerd met financiële steun van Werner Reinhardt. Stravinsky was arm (de Russische Revolutie had hem van zijn inkomsten beroofd) en ziek in die tijd door de magere opbrengst van zijn werk en was gedwongen om voor kleine bezettingen te schrijven. Dit meesterwerk componeerde Stravinsky in samenwerking met Charles-Ferdinand Ramuz (waar hij in de herfst van 1915 kennis mee maakte), die zijn tekst ontleende aan een oude Russische fabel.

De bezetting voor “Histoire du soldat” komt overeen met die van een jazzband, waarin iedere groep instrumenten zowel de hoge als de lage tonen bestrijkt.

Ramuz

Het belangrijkste instrument, de viool, verbeeldt de onschuldige soldaat die zijn ziel aan de duivel verkoopt in ruil voor een talisman die hem rijk maar ongelukkig maakt.

Tijdens een ontmoeting tussen Stravinsky en Diaghilev in Parijs wist Diaghilev Stravinsky over te halen om een nieuw werk te baseren op composities van Giovanni Battista Pergolesi. Picasso zou de decor- en kostuumontwerpen maken. Inmiddels is vast komen te staan dat enkele composities die Stravinsky bewerkte voor “Pulcinella” niet van Pergolesi zijn maar van tijdgenoten van hem, onder wie de Nederlandse componist Unico Wilhelm van Wassenaar. Voor het eerst scheppen Stravinsky en Picasso samen een ballet: “Pulcinella”, in klassieke geest, zeer harmonieus en evenwichtig.

Diaghilev was allesbehalve tevreden met het resultaat. Hij was geschokt door de Picasso-ontwerpen en teleurgesteld in de muziek. In zijn gesprekken met Robert Craft zei Stravinsky erover dat Diaghilev een strakke, gemanieerde orkestratie van iets zoetigs had verwacht en dat hij de satirische toon niet kon waarderen. Leonide Massine, en ster-ballerina Tamara Karsavina vervulden de hoofdrollen in het ballet.

De première van het werk in Parijs in 1920 was echter een groot succes, evenals de uitvoering in het Royal Opera House te Covent Garden te in Londen een maand later.

De “Berceuse” is een compositie voor zang en piano van Igor Stravinsky, op een Russische tekst van de componist in een vertaling van Charles Ferdinand Ramuz, gecomponeerd in 1917 en opgedragen ‘à ma fillette’ (=Ludmilla, Stravinky’s dochter).

Stravinski (L)

en Massine (R)

foto uit 915

Stravinsky noemt dit wiegelied in zijn autobiografie, samen met twee andere kleine liederen voor kinderen, “Tilim Bom” en “Chanson de l’ours”, beide uit de “Trois histoires pour enfants”. Het werk komt uit een schetsboek waarin hij verschillende kleine werken voor zijn kinderen opnam. Een reden dat Stravinsky dit lied niet opnam in de “Trois histoires pour enfants” kan volgens Erich Walter White (zie verderop) zijn dat de bas uit de “Berceuse” identiek is aan de “Ostinato” uit “Tilim Bom”. Het werk is alleen in het interviewboek “Expositions and Develoments” gepubliceerd.

 

In het najaar van 1925 nam Stravinsky het besluit een opera-oratorium te componeren naar Sophocles en op een Latijnse tekst. Jean Cocteau zou het libretto schrijven met een vertaling in het Latijn van de latere kardinaal Jean Daniélou. Stravinsky ging intussen weer op tournee, waarbij hij in 1926 Rotterdam, Amsterdam en Haarlem aandeed. Een tussenstop in Padua, waar een processie werd gehouden, inspireerde hem tot zijn eerste religieuze werk, het “Pater Noster” (1926). De rest van het jaar en begin 1927 werd gewerkt aan zijn nieuwe opera-oratorium, “Oedipus Rex”. De ontvangst bij publiek en critici was koel. En weer waren er de vergelijkingen, tot ergernis van Stravinsky, met de muziek van de vroegere balletten.

Cocteau

Chanel

Pas in 1934 (na zijn naturalisatie tot Frans staatsburger) zouden de Stravinsky’s zich permanent vestigen in Parijs. De eerste tien jaar in Frankrijk woonde de familie in Anglet bij Biarritz, Nice en Voreppe bij Grenoble.

Vóór het verblijf in Anglet verbleven de Stravinsky’s gedurende de herfst en de winter van 1920 in het huis van Gabrielle Coco Chanel bij Parijs.

Tussen zijn drukke werkzaamheden door schreef Stravinsky de autobiografie: “Croniques de ma vie” die in 1935 te Parijs verscheen.

Na het overlijden van zijn dochter Ludmilla in 1938, zijn vrouw Katerina, en zijn moeder Anna in 1939 vluchtte hij in dat jaar, lijdend aan tuberculose, naar Amerika. Na de dood van zijn vrouw bracht Stravinsky zelf vijf maanden door in het sanatorium in Sancellemonz. In 1940 herstelde hij hiervan en vestigde zich in Hollywood. Hij nam ook het Amerikaanse staatsburgerschap aan (1945), wat niet verwonderlijk is, daar zijn werken in Amerika gretig aftrek vonden en er regelmatig opdrachten voor hem loskwamen. Zo werd bijvoorbeeld de beroemde “Psalmensymfonie” gecomponeerd ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het Boston Symphony Orchestra. 

De Bosset

Kort na aankomst in Amerika in september 1939 gaf Stravinky aan de Havard, in het Frans, de lezingen waar hij tijdens een eerder verblijf in de VS toe was uitgenodigd. De lezingen, over componeren, stijl en Russische muziek, werden later gebundeld onder de titel Poetique Musicale.

In januari 1940 arriveerde Vera de Bosset, die getrouwd was met de Russische schilder Sudekein, vanuit Genua in New York. Stravinsky had sinds 1921 een verhouding met haar, (en leidde een dubbelleven) een situatie die Stravinsky’s vrouw Catherine als een fait accompli had aanvaard. Op 9 maart 1940 huwde Igor Stravinsky met Vera de Bosset, met wie hij tot zijn dood in 1971 getrouwd bleef. Vera de Bosset overleed in 1982.

In 1945 ontmoette Stravinsky Ralph Hawkes van de Britse muziekuitgeverij Boosey and Hawkes. Stravinsky kwam met Boosey and Hawkes overeen dat zij niet alleen alle nieuwe werken van Stravinsky zouden gaan publiceren, maar ook alle werken zouden gaan uitbrengen die eerder door Editions Russe de Musique – d.w.z. van Petroesjka tot Perséphone – waren gepubliceerd. Deze overeenkomst gaf Stravinsky de mogelijkheid om een fors aantal van zijn eerdere werken te herzien en te bewerken en daarmee weer het auteursrecht onder zijn hoede te brengen. Stravinsky’s financieel zekere situatie door het contract met zijn nieuwe uitgever gaf hem het gevoel dat hij een langere periode kon uittrekken – uiteindelijk 3 jaar – voor het componeren van een avondvullende opera, zijn eerste werk in het Engels en bovendien zijn eerste avondvullende podiumwerk.

Huxley

Het idee voor het onderwerp voor zijn opera had hij in 1947 al tijdens een bezoek aan het Chicago Art Institute opgedaan: een opera gebaseerd op de gravurenreeks “The Rake’s Progress” van de 18e eeuwse schilder en graveur William Hogarth. Stravinsky’s buurman en vriend Aldous Huxley adviseerde hem de dichter W.H. Auden te kiezen als librettist. Bij een eerste ontmoeting tussen beide mannen ‘klikte’ het direct. Auden riep de hulp in van zijn vriend Chester Kallman en maart 1948 werd het complete libretto aan Stravinsky geleverd. De partituur was april 1951 gereed. De première in 1951 in het Teatro Fenice in Venetië, onder leiding van de componist zelf, was een eclatant succes.

Auden

Craft en Stravinsky

in de jaren zestig

In 1947 ontmoette Stravinsky Robert Craft. Deze relatie mondde uit in een aantal opnamen en boeken. Robert zou niet alleen zijn assistent en huisvriend worden, maar Craft liet hem ook intensiever kennismaken met het werk van Anton Webern en met seriële muziek in het algemeen.

Craft staat bekend om zijn technische en muzikaal precieze interpretaties. Hij leidde de wereldpremières van Stravinsky’s latere meesterwerken: “In Memoriam: Dylan Thomas”, “Vom Himmel hoch”, “Agon”, “The Flood”, “Abraham en Izaak Variaties, introïtus en “Requiem Hooglied”.

Het succes van de Rake’s Progress deed de Boston University, verantwoordelijk voor de eerste Amerikaanse productie van het werk, besluiten Stravinsky in 1953 de opdracht te geven voor een nieuwe opera.

Dylan Thomas zou het libretto schrijven voor de opera. Voor het echter zo ver kwam overleed de dichter en de diep geroerde Stravinsky schreef in 1954 een tombeau voor hem, de elegie “In Memoriam Dylan Thomas”.

Thomas

Fam Stravinsky

en Kennedey 1962

In 1957 vonden veel speciale concerten plaats in verscheidene landen om Stravinsky te eren ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag. Plannen voor de viering van zijn 80e verjaardag in 1962 waren grootser dan die voor zijn 75e en drie werken kregen hun eerste uitvoering in dat jaar.

In het jaar van zijn 80e verjaardag kreeg Stravinsky ook de officiële uitnodiging om de Sovjet-Unie te bezoeken. Stravinsky bracht in 1962 een bezoek van twee weken aan zijn geboorteland.

Ernstige gezondheidsproblemen in 1967 verhinderden Stravinsky bij alle activiteit. In 1968 bewerkte hij nog de pianopartij van twee liederen van Hugo Wolf voor klein orkest. In 1969 verhuisde het echtpaar Stravinsky vanuit Los Angeles naar een appartement in New York.  Oud maar vermoeid, maar geestelijk nog bijzonder actief, bracht Stravinsky een laatste bezoek aan Rusland.

Op 6 april 1971 overleed Igor Stravinsky in zijn appartement in New York. Hij had per testament bepaald dat hij dat hij begraven wilde worden in Venetië, naast zijn oude vriend Sergei Diaghilev. De uitvaartdienst werd in Venetië in de Santi Giovanni e Paolo gehouden. Tijdens de dienst werd Alessandro Scarlatti’s Requiem “Missa Defunctorum” uitgevoerd, naast drie orgelstukken van Andrea Gabrieli. Van Stravinsky zelf klonken de Requiem “Canticles”. Stravinsky werd bijgezet op de begraafplaats op het eiland San Michele.

San Michelle, eiland en begraafplaats

Grafzerk Igor Stravinsky

Grafzerk Sergei Diaghilev

Stravinsky leidde niet het onstuimige leven van een romanticus: hij werkte zeer intensief en regelmatig. Van nature bezat Stravinsky een Dionysische muziekdrift, die een vuur gelijk, met magische kracht kon uitslaan. Stravinsky’s muziek verscheen in vele vormen. Zijn leven lang heeft Stravinsky een dualiteit vertoond, die hem van de ene pool van de muzikale kosmos naar de andere bewogen heeft. Tegenover de Ionische muziekdrift bij Stravinsky een streven om een klassiek evenwicht in het veelzijdige complex der Europese toonkunst te bereiken.

In zijn latere creatieve periode kreeg Stravinsky belangstelling voor de twaalftoonsmuziek, een techniek van componeren die hij lange tijd zorgvuldig had vermeden. “Canticum”, “Threni” (beide volgens een twaalftoons concept) en het ballet “Agon” (1957) waren het resultaat van Stravinsky’s bestudering van Anton Weberns muziek van 1952 tot 1955.

Stravinsky was een van de belangrijkste componisten van de 20ste eeuw.

Eric Walter White (1905-1985) was een Brits bestuurder, componist, vertaler, redacteur, dichter en auteur. Zijn “Stravinsky, The Composer and his Works” uit 1966 wordt als zijn belangrijkste werk beschouwd. Dit werk kwam na lange studie tot stand en kreeg in 1979 een herziene, uitgebreide druk. “Stravinsky, The Composer and his Works” geeft, naast een korte biografische schets, een chronologisch overzicht en muziekanalyse van het gehele oeuvre van Igor Stravinsky.

Meer weten over Stravinsky

www.free-english.ru/ArticlesStravinsky

www.answers.com/topic/igor-stravinsky

Bronnen:

Muziek zonder woorden Kluwer

M.Monnikendam Strawinsky

Klassieke componisten Atrium

Componisten van A tot Z Spectrum

 Igor Stravinsky – Balletten

De vuurvogel

Een Russische dansrevolutie in Europa !

Première: 25-06-1910, Parijs

Choreografie, Mikhail Fokine, muziek, Igor Stravinsky.

Tamara Karsavina als de vuurvogel en Mikhail Fokine als Tsarevich in de kostuums door Golovine en Bakst ontworpen voor de eerste productie, 1910.

Het libretto van de Vuurvogel is gebaseerd op een oude Russische fabel (Zhar-ptitsa in het Russisch). In De Vuurvogel wordt klassiek ballet gecombineerd met spectaculaire visuele effecten. De zwaartekracht tartende dans past perfect bij een vuurvogel die van boom tot boom zweeft.

Tamara Karsavina & Mikhail Fokine in het ballet de Vuurvogel

Het verhaal

Aan de poorten van het betoverd slot van de reus Kastcheï verschijnt in het nachtelijk uur voor een jonge edelman, Iwan genaamd, de wonderbare vuurvogel. Iwan vervolgt hem, vangt hem, maar laat hem, door zijn smekingen bewogen weer los, niet dan nadat de vuurvogel hem een zijner veren heeft afgestaan. Bij het aanbreken van de dag bemerkt Iwan dat hij voor een oud kasteel staat. Hij gaat er binnen en ziet een schare van schone jonge prinsessen, die hem vertellen dat de bewoner van het slot de reus Kastcheï is, die alle bezoekers ter dood brengt. Zij dansen voor hem, terwijl Iwan zelf het klokkenspel in beweging heeft gezet. De dans breekt af, wanneer de kreten van de trawanten van Kastcheï doordringen en deze een infernale (duivelse) dans aanvangen.

Dan verschijnt  Kastcheï zelf. Als deze Iwan ziet wil hij hem aanstonds in een steenklomp veranderen, doch Iwan wordt beschermd door de veer van de vuurvogel. Hij roept hem te hulp. De dansers vallen van uitputting ter aarde en de vogel doet door zijn gezang een diepe slaap over hen komen.

Dan leidt de wondervogel Iwan naar een spelonk en laat hem daar een toverei opeten waardoor hij in een reus verandert. Deze nieuwe gedaante stelt hem in staat Kastcheï neer te vellen. Dat moment betekent de verlossing van allen die in de macht van het monster waren. Het stelt Iwan tevens in staat een der prinsessen te huwen, en het geheel besluit ook in een blijde rondedans.

Leon Bakst ontwerp kostuum De Vuurvogel

De Vuurvogel illustratie Ivan Bilibim 1899

De reus Katchei illustratie Ivan Bilibim 1901

De première van Igor Stravinsky’s ballet De vuurvogel zette voor de 28-jarige componist de deur naar de westerse wereld open. Het ballet werd enthousiast ontvangen en vormde het begin van de samenwerking tussen Stravinsky en de ‘Ballets Russes’ van Serge Diaghilev.

De choreograaf Fokine had in het libretto van De Vuurvogel twee Russische sagen versmolten. De onsterfelijke Kastcheï symboliseerde het kwaad, en het sprookjeswezen de vuurvogel de machten van het goede, die Ivan Tjsarevitsj helpen in de strijd tegen het kwaad. Kenmerkend voor het folkloristisch karakter van dit ballet is dat alleen de dansen van de ballerina, die de titelrol speelt, op spitzen uitgevoerd worden.

Petroesjka

Cecchetti

Met het tweede ballet voor Diaghilev, Petroesjka (1911) had Stravinsky al evenveel succes, hoewel het niets van de oosterse sfeer had van De Vuurvogel. In plaats daarvan maakte hij veelvuldig gebruik van prikkelende ritmen van de Russische volksmuziek. “Terwijl ik de muziek componeerde” herinnert Stravinsky zich, “had ik een duidelijk beeld van een marionet, die plotseling van zijn touwtjes wordt losgesneden.” Het orkest wordt aangezet tot duivelse watervallen van arpeggio’s. Het reageert met dreigende fanfares. Er volgt een verschrikkelijke kakofonie, die eindigt op het hoogtepunt, wanneer de arme pop jammerlijk en pijnlijk op de grond ineenzakt. Op de Parijs première van het ballet danste de onvergelijkbare Nijinski de rol van Petroesjka, Tamara Karsavina was de ballerina en Enrico Cecchetti de Poppenspeler. Het libretto is van Alexandre Benois en Igor Stravinsky zelf.

Benois

Portret van Lev Bakst

1898

 Het verhaal

Het stuk opent op een markt in St.-Petersburg: Maslenitsa, een Russisch carnavalsfeest. De mensen vieren het einde van de vastentijd en het begin van de lente. Stravinsky’s orkestratie en snel wisselende ritmes schilderen de drukte op de markt. Een orgelman en dansend meisje vermaken de menigte. Trommelaars kondigen de verschijning van de Oude Tovenaar aan, die het geboeide publiek charmeert. Plots gaat het doek van een klein theater open en de Tovenaar stelt drie levenloze poppen Petroesjka, de Ballerina en de Moor aan het publiek voor. Hij spreekt een toverspreuk uit met zijn fluit. De poppen komen tot leven, en springen van het toneel en beginnen een wilde Russische dans tussen het publiek.

Schilderij van Wil Hanneman

Valav Nijinski als Petroesjka in 1911

Tamara Karsavina als de ballerina

De Tovenaar Christopher Lee

De tweede scène speelt zich af in de kamer van Petroesjka. De muren zijn donker geverfd en met zwarte sterren en een halve maan gedecoreerd. Met een harde klap gooit de Tovenaar Petroesjka in zijn kamer. Te zien is dat Petroesjka een ongelukkig leven leidt achter het doek. Hoewel Petroesjka een pop is voelt hij menselijke emoties en is verbitterd tegenover de Tovenaar voor zijn gevangenschap, maar ook vanwege de nu onbereikbare liefde voor de Ballerina.

Een portret van de Tovenaar hangt aan de muur om Petroesjka er aan te herinneren dat hij slechts een pop is. Dit maakt hem kwaad en hij balt zijn vuisten bij de blik op dit portret. Hij tracht te ontsnappen uit zijn kamer, maar dat lukt niet. Dan komt de Ballerina binnen. Petroesjka wil zijn liefde betuigen, maar de Ballerina is niet van zijn avances gediend. Omdat de Tovenaar Petroesjka wreed behandelt richt de Ballerina zich op de Moor, en Petroesjka’s gevoelige aard knapt.

In de derde scène leert het publiek dat de Moor een veel comfortabeler “leven”  leidt dan Petroesjka. Zijn kamer is groter, rijkelijk versierd en in fel rode, groene en blauwe kleuren geschilderd. Konijntjes, palmbomen en exotische bloemen smukken het geheel op. De Moor ligt lui op een sofa en speelt met een kokosnoot, en probeert deze te klieven met zijn zwaard. Als hij daar niet in slaagt bedenkt hij dat de kokosnoot wel God moet zijn.

De Tovenaar plaatst de Ballerina bij de Moor in diens kamer. Ze valt voor zijn attractieve uiterlijk. Ze speelt een smeuïg liedje op een speelgoedtrompet (vertegenwoordigd door de cornet in het orkest) en ze begint te dansen met de Moor.

Petroesjka weet uiteindelijk uit zijn kamer te ontsnappen. De Tovenaar brengt hem naar de kamer van de Moor om de dans tussen de Moor en de Ballerina te verstoren. Petroesjka valt de Moor aan, maar beseft dat hij te klein en zwak is. De Moor verslaat hem. Petroesjka rent voor zijn leven en de Moor gaat er achteraan. Hij ontsnapt uit de kamer.

De vierde en laatste scène is ’s avonds en vindt weer plaats bij het carnaval. Het orkest introduceert een aantal kleurrijke dansen. De eerste en meest prominente dans is de Natte-Zusters Dans, op de melodie van het volksliedje “Onder de tsaar Peter Straat”. Dan volgt een boer met dansende beer, zigeuners, koetsiers, paardenmenners en gemaskerde lieden.

Als het feest in volle gang is klinkt een kreet uit het poppentheater. Plotseling rent Petroesjka het toneel op, achtervolgd door de Moor met een bijl in zijn hand. De menigte is angstig als de Moor Petroesjka inhaalt en hem dood hakt. De politie verschijnt en ondervraagt de Oude Tovenaar.

Die probeert kalmte terug te brengen door het zaagsel uit het lijf van Petroesjka te schudden, om iedereen er aan te herinneren dat het slechts een pop was. Als de nacht valt en de menigte naar huis is vertrekt de Tovenaar, met in zijn hand het slappe lijf van Petroesjka. Maar dan verschijnt de geest van Petroesjka op het dak van het kleine poppentheater, en er klinkt een woedende protestkreet. Zijn ‘dood’ heeft zijn geest alleen maar versterkt, en hij wijst met zijn neus naar zijn kwelgeest vanachter het hout en stro van zijn karkas. De Oude Tovenaar is nu alleen en geschrokken van de geestverschijning van Petroesjka. Hij vlucht en laat het publiek in twijfel achter over wie er nu “echt” was en wie niet.

Le sacre du printemps

1913 was het jaar van het enorme schandaal dat ontstond tijdens de Parijse première van Stravinsky’s volgende ballet, Le sacre du printemps, dat hij in 1912 schreef voor Diaghilev’s Ballets Russes.

Théátre

des Champs Elysées

De meedogenloze ritmen, het gebruik van dissonanten en de revolutionaire orkestratie (waarbij blazers en koper domineerden over de strijkers) veroorzaakte een openlijke opstand onder het Parijse publiek, dat tot op dat moment gewend was aan kalmerende, welluidende muziek. De première in 1913 was dan ook verre van succesvol. Al direct na de eerste noten kwamen delen van het publiek in opstand. Het Théátre des Champs Elysées leek als door een aardbeving getroffen.

Ook uit andere bronnen blijkt de complete en oorverdovende chaos: al vanaf de eerste tonen gaf de Parijse beau monde luidkeels blijk van zijn afkeur, terwijl de voorstanders het lawaai probeerden te overstemmen door ovationeel te applaudisseren. Obsceniteiten werden geschreeuwd, het kwam tot een handgemeen tijdens de ‘veldslag om de Sacre du Printemps’.

Mannen daagden elkaar uit voor duels, een dame sloeg een heer in de loge naast haar vol in het gelaat, gravin René de Pourtalès verkondigde dat ze in de zestig jaar dat ze op aarde was nog nooit zo voor de gek was gehouden, componist Florent Schmitt riep naar de dure plaatsen: “Taisez-vous, les garces du seizième” (koppen dicht Goudkust-hoeren), iemand schold de enthousiast klappende componist Maurice Ravel uit voor “sale Juif” (vuile jood, hij was noch het een, noch het ander).

Tegenstanders vinden de driftige muziek ongehoord lelijk en de bewegingen barbaars en onbegrijpelijk. Door in deze compositie meer belang te hechten aan ritme dan aan melodie was Stravinsky zijn tijd ver vooruit. Voorstanders vinden het geniaal. Iedereen is het erover eens dat dit nog nooit vertoond is. Zo begon de triomfantelijke geschiedenis van een stuk muziek dat een enorme invloed zou uitoefenen op de hedendaagse componisten.

Le Sacre du Printemps was zowel qua muziek als qua choreografie een onconventioneel ballet. Het muziekstuk is in tegenstelling tot de westerse traditie tot dan toe gebaseerd op een strakke ritmische complexiteit. De ritmesectie van het orkest heeft een heel duidelijke rol in het stuk, en vaak dient de muziek om het ritme meer vorm, meer body te geven en niet andersom. Op deze wijze introduceerde Stravinsky nieuwe concepten.

Le sacre du printemps beoogt de Lentewijding uit het primitieve Rusland in balletvorm weer te geven. Het ballet verbeeldt een heidens ritueel waarin een tot offer gewijde maagd zich dood danst zodat de lente kan beginnen. Het eerste idee voor het ballet kwam voort uit N. Roerich’s belangstelling voor primitieve culturen. Stravinsky zelf schreef het scenario.

Nicholas Roerich ontwerp decor 1ste akte

aanbidding van de aarde

Het ballet bestaat uit de twee delen l’Adoration de la Terre (“De aanbidding van de Aarde”) en Le Sacrifice (“Het Offer”).

Nijinsky

Ook de choreografie van Vaslav Nijinsky was vernieuwend en had nauwelijks iets met het traditionele ballet te maken. De dag na de opvoering stond er in de kranten: “Ce n’est pas le sacre du printemps, mais le massacre du tympan” (“Het is niet de lentewijding, maar het bloedbad van het trommelvlies”). Het was overigens niet zozeer Stravinsky’s muziek die het tumult veroorzaakte, maar de choreografie, die woester en wilder was dan men ooit had meegemaakt. Het heeft aan de vasthoudendheid van de dirigent Pierre Monteux gelegen dat de uitvoering nog tot een goed einde gebracht werd.

Wie direct het belang van de muziek in zag was de componist Maurice Ravel. In een brief aan een vriend schreef hij dat die beslist moest gaan luisteren, de première zou een belangrijke betekenis hebben in de muziek. Le Sacre du Printemps geldt als een van de meest revolutionaire werken van de 20e eeuw.

N. Roerich ontwerp kostuum voor Sacre

Opvoering Le sacre du printemps

in Amerika 1930

Han Ebbelaar & Alexandra Radius in Le sacre du printemps 1974 choregrafie Hans van Maanen

Scène uit Le sacre du printemps door het Scapino ballet

Le sacre du printemps uitgevoerd door het Joffrey-ballet 1987

Scène uit Le sacre du printemps

Scène uit Le sacre du printemps

 

Bronnen:

Muziek zonder woorden Kluwer

M.Monnikendam Strawinsky

Klassieke componisten Atrium

Componisten van A tot Z Spectrum

Ga naar volgende pagina van Igor Stravinsky

Ga terug naar het overzicht van Componisten


We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten