
Aagt Morsebel nam kleine Piet
In kost, en als het kind, te middag aangezeten,
Haar soms zijn walging merken liet:
De vieze bijsmaak van heur knoeisels werd geweten.
Aan kaarsvet, roet noch snuif; ’t was altoos : ‘Lekkertand,
Wat zou het zijn , als aangebrand?’
Nu kwam er eens een schotelvol groen eten
Te voorschijn, die Kok Aagt spinazie had geheten:
Hiervan kreeg kleine Piet zijn deel op ’t bord gesmakt;
Hij roert erin; hij vind twee achterpoten
Van d’arme kikvors, onder ’t warmoes kort gehakt,
En legt, met de ogen half gesloten,
Zijn eetvork neer, terwijl hij vraagt:
‘Heeft aangebrand ook voetjes, moeder Aagt?’