Home / Gedichten / Beek

Beek

(Henriëtte Mooy)
Met dank aan Antoinette Schraven-De Laat voor het insturen van de tekst

De beek klatert vanavond zoo luid,
de beek klatert vanavond zoo luid!
Het is alsof zij door een onheil werd getroffen,
of over haar een ramp is losgebarsten,
waardoor zij buiten zichzelve is geraakt.
Met fladderende haren en uitgestrekte armen,
rept zij zich voort, alsof zij iemand in wil halen,
grijpen, omvatten, toespreken, overreden,
— zich voortgang-belemmerend voor zijn voeten werpen,
ze omstrengelen, ze binden op haar hart.
Hoor, zij roept!… ’t Klinkt als een hoog, zwak gillen,
— ‘Ga niet heen, o, ga niet héén!’
Vergeefs.
Een dreigend gerommel van donder dreunt op;
Geluid als van een branding, die woest de kust bebeukt,
Breekt door de lucht, —:
Men heeft haar haar oog-appel ontstolen,
haar lieveling, haar weder-ziel!
Men heeft haar het hart uit het lichaam gescheurd!
De beek is buiten zichzelve,
door een ongehoorde ramp.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten