
Wij dorre en dode blaren
Wij komen stil gewoon
En vlechten door uw haren
Een goud – en bronzen kroon
Daar waar wij ritselend vielen
En strooiden herfstgewaad
Daar sterft iets in uw zielen
Gij die er over gaat
Wij leggen in uw ogen
Traan van weemoedigheid
‘De zomer was een logen’
Zo zucht ge wijl ge schreit
Neen sterveling, in uw klagen
Treurt ge om dor geblaart
Ge denkt aan zonnedagen
Die gij vergeten waart
Gij weent omdat wij zingen
Op droeve mijmertoon
Van half vergane dingen
Te vroeg gestorven schoon
Wij suizen ’t in de hagen
Wij fluisteren ’t voor uw voet
Wij komen ritselend klagen
Dat alles sterven moet