
Daar bloeide ‘ns eenmaal
Een bloempje op de hei –
Het was nog geen lente,
Het was nog geen Mei.
In ’t heel vroeg voorjaar
Heb ik het zien staan –
Toen ben ‘k nog zoo zachtjes
Daar langsheen gegaan.
Maar een mooien morgen
Toen was ik zoo blij –
Toen mocht ik dat bloempje
Gaan plukken voor mij.
Lang heb ik geloopen
En toen ik het vond –
Toen lag het verschrompeld
En dood op den grond! –
De lente is gekomen,
De Mei is gegaan –
Ik heb nooit meer nergens
Dat bloempje zien staan.
De zomer die bloeide,
De zomer ging heen –
Van dat mooie bloempje
Was er geen één.
De hei is gaan bloeien,
Mijn hart deed zoo zeer –
Maar dat één’ mooie bloempje
Dat vond ik niet meer.
De herfst die maakte
Al de bladeren goud –
Mijn hoofd en mijn handen
En mijn hart werden oud.
De sneeuw is gevallen,
De hei die wordt wit, –
Daaronder – daaronder
Dat bloemetje zit! –
Als ‘k dood ben dan bloeit er
Zoo’n bloempje op mij – –
Mijn lief is begraven,
Ik lig er gauw bij!
Adama van Scheltema 1877 – 1924