Home / Gedichten / De dankbare zoon

De dankbare zoon

(Gerrit van de Linde 1808-1858)
Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

Ik ben een zeer gelukkig kind,
Wanneer men dit bedenkt:
Mijn vader is mijn beste vrind,
Die mij schier alles schenkt:
Zijn afgedragen zomervest,
Zijn oude broeken, en de rest;
Maar dat weet Moeders naaister best.

Hoe lekker smaakt die boterham,
Met dat Sint Nikolaas,
Dat mijn mama mij brengen kwam
In plaats van Leidse kaas.
En och! hoe menig arme man
Zijn zoontje proeft daar nimmer van;
Daar de ouwe ’t niet betalen kan!

En daarop noopt mij dankbaarheid,
Reeds op het pad der deugd
(Gelijk mijn vader dikwerf zeit)
Te wand’len in mijn jeugd:
Altijd de rechte weg te gaan,
En, met mijn Zondags buisje aan,
Nooit ergens tegen aan te staan.

Wanneer Papa uit wandlen gaat,
Neemt hij ons dikwijls mee
En reciteert soms over straat
’t Sanscrities a, b, c:
En, als ik ’t hem dan nazeg, ik
Dan lees ik in zijn vaderblik:
‘Ik ben ontzaglijk in mijn schik.’

En daarom is mijn vast besluit,
O dierbaar ouderpaar –
Dat ik, ofschoon uw jongste guit,
Uw meekrapkleurig haar
Nooit grijs doe worden voor de tijd,
Noch dat ik door gebrek aan vlijt
Het vaderhart u openrijt.

Integendeel, door mijn gedrag
Hoop ik al meer en meer,
– Als ik het zo ‘reis noemen mag, –
Te strekken tot uw eer.
Zo moogt gij eenmaal, oude liên!
Nog in uw jongste telg misschien
Uw evenbeeld gespiegeld zien.

Verleden week zag ik een zoon,
Die zijne grootmama
Behandlen dorst met smaad en hoon,
De moeder van zijn pa!
Hij zei: haar man, die ouwe paai,
Sprak naamlijk als een schorre kraai….
– Dat stond die jongen heer niet fraai.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten