Wy zijn het eens met Linnaeus, dat er geen beesten bestaan,
Die meer van kippen houden dan een haan,
En het blijkt uit de Natuurlijke Geschiedenis,
Dat dit eigentlijk de oorsprong van onze hoendereieren is.
Een haan is vervolgens een van die dieren,
Die de natuur met hun vederen vercieren,
En hy draagt zijn staart
Net als een geängliseerd paard.
Zijn gezang of gekraai
Is mede byzonder fraai,
En hy is altijd een beest
Met een goede memorie geweest;
Want hy knijpt, als hy kraait, zijn oogen toe,
Of hy zeggen woû: ‘Je ziet, hoop ik, dat ik ’t uit mijn hoofd doe?’
Doch volgens Martinet en Buffon,
Is dit een bloot dit-on. –
Het is een vaste gewoont by den haan
Om met de kippetjens naar bed te gaan;
Doch hy is ook altijd weër ’t eerst op de baan,
En met het ochtendkrieken staat sinjeur
Reeds, met zijn sporen aan, voor de deur
En neemt een morgenslokjen
Uit het kommetjen, onder zijn stokjen.
Of hy geeft wellicht
Aan ’t jongste zoontjen van zijn nicht
In ’t kraaien een weinig onderricht,
En leert hem schrijven in ’t groot,
Eerst een schrapjen, en dan een hanepoot,
Mitsgaders andere manieren
Die een jeugdigen haan van goede famielje vercieren
Soms brengt hy een mandtjen wurmen aan ’t hok van zijn broêr,
Voor zijn schoonzuster, die niet al te wel is, mevrouw Koekeloer;
En gaat daarna met zijn favoriet hoen
Een wandelingetjen in den moestuin doen;
Of hy gaat eens uit vechten voor zijn pleizier
Met den nieuwen haan van den barbier.
Enfin, wie denkt dat hy ’s morgens geen raad met zijn tijd zoû weten,
Kan gerust zeggen: ‘Ik ben mijn Natuurlijke Historie vergeten.’
Want integendeel vóór ’t ontbijt
Is ’t een haan zijn aangenaamste tijd.
Volgens Grotius en Puffendorf is de haan
Eigentlijk gezegd een Mahomedaan.
Omtrent het huwelijk volgt hy dan ook Oostersche begrippen,
En houdt er verscheidene gemalinnen op na, beter bekend onder den naam
van kippen,
En die, naar men algemeen zegt,
Zeer gelukkig met hem zijn in den echt.
Het doet hem natuurlijk leed,
Dat men op aarde zoveel hoenders eet,
En dat zoo menig jong haan reeds voor ’t vuur staat te braaien
Eer het kind nog gespeend is of zelfs kan kraaien…
‘Terwijl er’, zegt hy ‘zoo’n overvloed van visch
‘En ander veldgewas voorhanden is.
‘Zoo de mensch’ vervolgt hy, ‘met groente, petercelie of radijs
‘Content was, dan hadden wy hier een aardsch paradijs;
‘En liet hy dan op zijn verjaardag, een een paar oude vossen braaien,
‘Eens is immers geens, daar zoû waarlijk geen haan naar kraaien.
‘Enfin, laat hy, als ik doe, eten van ’t geen den hof verciert,
‘En zijn handen afhouên van ons, pluimgediert’.
Als een haan hierover begint door te slaan,
Dan heeft hy morgen ochtend nog niet gedaan.
‘Doch,’ zegt Cuvier, ‘zoo insecten en wormpjens dit hoorden,
‘Zouden zy Mijnheer al aardig kunnen antwoorden.’
Hoe dit zij, een haan zijn grootste pleizier,
Is altijd de begrafenis van een poelier.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.