Een vos was op zijn tocht een tuinhaag doorgekropen
en in een hazenstrik geslopen.
Zo mooi, dat voor den hoendergek op geen ontkomen viel te hopen.
Want vaster sloot bij elke trek, de koperen strop hem om zijn nek.
Terwijl hij daar teneder lag, kwam er een haas voorbij……
‘Ach beste vrind’, zo sprak de vos. ‘Heb medelij , laat mij niet zo hangen’.
De tranen liepen langs zijn wangen…..
De haas kreeg deernis met den dief, die sprak zoo roerend en zoo lief.
Vergat wat hij misdeed, door kennissen te jagen
En begon fuks aan den strop te knagen.
Zodat hij met een knauw of wat, die weldra kapot gebeten had.
‘Ha, zo, sprak de vos ; ‘Zijt gij dat, haas der honden, die mij daar in de nek zoo beet?’
‘Zie eens wat vlokken haar, wie weet hoe gij mijn pels daar hebt geschonden!’
Daarbij, zie hier, dit is geen vossenstrop,
Die hing men hier voor jou en jouw’s gelijken op!
En had men hier van jullie niks te vrezen,
Dan zouden hier ook geen stroppen wezen,
Waarin een arme onnozele vos, zo deerlijk schond zijn schone dos.
Och arme zuchtte de haas, ‘Wat heb ik dan misdreven, ik redde u toch het leven?’.
‘Het leven, huichelaar?’ ‘Je lust geen vossevlees, en was de strop niet stuk gegaan,
Wie weet, je beet me zo, wat gij mij nog had misdaan’.
Daarop greep de ondeugd met zijn bek, het arme haasje in zijn nek!
(Moraal : Een haas moet nooit een vos verlossen, want….. vossen blijven altijd vossen!)
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.