Home / Gedichten / De kamerjacht

De kamerjacht

(Jacob van Oosterwijk Bruyn 1794-1876)
Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

Een jonker, jager in zijn hart, moest tot zijn smart
Zijn have en erf verkoopen
En al zijn bosschen en kasteel, geheel
Zien slechten en zien sloopen.

Maar ’t geen hij ’t zwaarst te missen vond
Zijn trouwen hond, en schellen jagershoren,
Nam hij met zich als laatste schat, naar stad
’t Verblijf door hem verkoren.

Daar las hij voor een gevel muur
Hier zijn te huur, gemeubelde vertrekken
En aanstonds was de jonker klaar
Om daar zijn leden neer te strekken.

En ziet de kamer waar hij kwam
En intrek nam, heeft hij wat vreugd gevonden
Behangen met een grooten jacht. Vol pracht
Met herten en met honden.

En eensklaps blaakte nu zijn bloed,
In feller gloed, zijn hart sloeg zwaarder slagen
En in zijn boezem, had de wensch. Geen grens.
Om als weleer te jagen.

En tienmaal liep hij op een draf.
De kamer af. En deed den horen schallen
En dacht te jagen als hij plag. En zag
De vluggen herten vallen.

En naast hem liep zijn trouwen hond.
De kamer rond om tegen het wild te blaffen,
En wouw zich even als zijn heer. Thans weêr
Het jachtvermaak verschaffen.

Maar uit de kamer boven hem
Kwam nu een stem. Wilt gij dat leven staken
Nog nimmer was hier zoo ’n geruisch in huis,
Gij zult mij razend maken.

Maar ’t antwoord, dat de jonker gaf
Wees ’t aanzoek af. De jagt kan mij behagen,
En ‘k wil hier sprak hij, steeds gerust
Met lust, en onverhindert jagen.

Hij stak nog eens den horen op
Liep in galop, de kamer heen en weder
En naast hem sprong zijn hazenwind
Gezwind. Al blaffend op en neder.

Maar door de dunne zolderplank
Sinds jaren krank, Voelt hij een droppel dalen
’t Was water, dat van boven vloeit en groeit
Van droppelen tot stralen.

Maar hoe hij vloekte hoe hij riep
Het water liep. En drong in al de hoeken
En onze jonker ging vol spijt en nijd
Zijn bovenbuur bezoeken.

Daar vond hij dat een waterplas
Gegoten was de bron van al dien zegen
Zijn buurman echter was er hoog en droog
Een tafel opgestegen.

Die zat daar met een hengelroê
En riep hem toe, ik wil dit vermaak
Niet missen. Elk doe hier vrij het geen hem
Behaagt. Gij jaagt laat mij onverhinderd visschen.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten