
De koopman zit op zijn kantoor en somt
Bij ’t walmend licht der lamp de winst van ’t jaar;
Hij telt zijn posten preevlend bij elkaar
En cijfert, tot zijn rug zich dieper kromt,
Als de balans niet sluit. Hij peinst en gromt,
Half-binnensmonds en met verstoord gebaar
Telt hij opnieuw, ontstemd om ’t zoeken naar
Een cijfer-cent, die niet te voorschijn komt.
En …! zijn winst vergeet hij, niet tevrêe
Vóór ’t vinden van het cijfer van een cent,
Zijn kast is vol met hoopen klinkend goud;
Ik ben bevreesd, dat ik soms óók zoo deê,
En centen-cijferend mij heb ontwend
’t Gouden geluk te zien dat ‘k overhoud.