Een krekel had een zomer lang
met nutteloos gezang
zijnen schonen tijd versleten.
Een als het winter was, dan lag er in zijn has
geen enkel beetje te eten
Hij springt tot bij de mier
om zijnen nood te klagen
Gebuurvrouw, zegt hij haar, ‘k heb niet een zier
te bijten of te knagen.
Ik smeek u, leene mij een weinig graan
om tot den zomer te bestaan
‘k Zal u, laat God mij leven,
mijn woord van eer, voor oogst, het dubbel wedergeven
Het mierke leent niet gaarne; het toont daarin verstand
Van leenen komt toch altijd scha of schand
Wat deedt gij, sprak het, in de schoonen zomerdagen
wanneer ik bezig was met slepen en met dragen?
Ik zong zoolang ik adem had,
Gij zongt, ‘k ben blij. Hewel! Ga dans nu wat
De zomer zijn de jonge jaren
de winter de oude dag;
die in zijn jonkheid niet wil sparen,
zooveel hij sparen mag,
zal in zijn ouderdom gelijk de krekel varen.
Zoo ook een kind dat zijnen jongen tijd
in ledigheid verslijt,
zal in zijn oude dagen,
twee ezelsoren dragen.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.