
Zwijgend taxeert de boer den knecht!
Armen en beenen lang en pezig;
Groothandig; borstkas iets te vleezig;
De schouders knoestig; scherp en recht.
De kop, met, als een vrieslucht fel,
Blauwe oogen; neus smal; haren hel;
Ooren ver van het hoofd gebogen;
En door de lippen, dun en rood,
Wordt zo wild adem ingezogen,
Dat ’t bloed hem naar de wangen schoot.
Hij wees het span en zeide: ploeg!
De jongen, met een kort zacht tjoeken,
’t Was of hij streelde en of hij sloeg,
Bedwong de ruinen èn het veld.
En ziende dit gerecht geweld,
Begon de boer voldaan te roepen.
En vreugdevol en vast besloten
Klapten hun handen in elkaar.
En eensgezind heeft ’t zwoegend paar
Het moeizaam akkerwerk genóten.