Home / Gedichten / De tien Egmondse vissers

De tien Egmondse vissers

Met dank aan Jeanne Albers voor het insturen van de tekst

Dat Petrus van de Hemelhof de sleutels heeft,
waar door men of er in komt, of er uit moet blijven.
Al bood men honderdduizend schijven,
dat weet een ieder toch gewis,
die hiervan niet onkundig is.
En als men ’t nimmer kwam ter oren,
dat men het nu terdege hore.
St. Paulus nu, die samen deed
met Petrus, dragend lief en leed.
Mocht daarom als het zo kwam ter voren,
ook wel met ’s Hemels sleutels gloren,
als Petrus het te druk soms had,
of zaken te beredderen zat.

Eens ’t was op een dier drukke dagen.
Kwam Petrus aan St Paulus vragen,
Om voor een wijlen te zijn portier,
St. Paulus was op ’t postje fier.
En zonder lang zich te bezinnen.
Liet hij vol goedheid ieder binnen.
St. Petrus liet hem stil begaan
En dacht hij neemt slechts braven aan.
De les is hem genoeg gewezen,
Aan schuldenaars wordt de deur gewezen,
Totdat zij hebben afgedaan,
De schuld waarmee ze zijn belâân.

Daar kwam alras een troep gelopen
Om plaats in ’t Hemelrijk te hopen,
Ze kloppen aller ned’rigt aan
En blijven voor het deurtje staan.
St. Paulus laat ook niet lang wachten
De lui die naar de Hemel smachten.
Komt spoedig, opent snel de poort,
Zo’n groot getal zijn hart bekoort.

Waar komen jullie vandaan met tienen?
Van Egmonds kust om u te dienen
Wij vissers zijn van onze stiel
En zagen gaarne onze ziel
In ’t Hemelrijk te doen leven.
Maar hebt ge nooit geen kwaad bedreven?
Vraagt Paulus hen eerst heel secuur.
Dan moet ge eerst naar ’t vagevuur.

O! Heilige Paulus, nee gewis.
Ons aller ziel zo smet’loos is,
Als vissen die in ’t water zwemmen
Laat U toch stemmen tot ons aller lot!
We zijn van ’t reizen half kapot.
We komen van de Nederlanden
En hadden zuur ons stukje brood
Totdat ons halen kwam de dood.

St Paulus stond nog wat te weifelen
Maar zijn goed hart deed hem niet twijfelen
En naar hun arme plunje ziend
Dacht hij,’ze hebben het wel verdient
Dat ik voor hen de Hemel open,
Ze hebben toch zo’n eind gelopen.’
‘Kom binnen’ zegt hij, ‘kom binnen gauw,
En sta niet langer in de kou.
Wat zal st Pieter blij toch wezen,
Daar hij ook visser was voor deze.’

St. Petrus echter kwam eens kijken
En zag de tien naar binnen strijken
Waar hij het zijne niet van had.
Hij wist wat er in vissers zat
En wel uit eigen ondervinden,
Al waren ’t nog zo goed gezinde
Hij ging dan ook naar Paulus toe
En vroeg, maar Paulus ‘hoe,
Hebt gij die tien er in gelaten?
Ik wou dat ze in hun land nog zaten
Waar komen ze toch wel vandaan?’

‘Wel van Europa, bovenaan,
Zowat ten oosten van de Britten.
Daar moet dat vissersvolkje zitten.’

‘Ja ik dacht het wel, ’t visserslien
Hun broek en wambuis doet het zien.
Ik meen dat ze in Holland wonen
’t Zijn echte Batavierenzonen.
Het heet er alles dijk en dam
En ze eten er haringen als ham.
Maar is het dat er schepen stranden,
Dan zijn ze er bij, met rappe handen
En redden wat te redden is.
Maar voor hun eigen zak gewis.
Ik zeg u Paulus, al die tien
Ze moesten het Hemelrijk niet zien.
Naar ’t vagenvuur voor pekelzonden
Daar hadden ze hun plaats gevonden.’

‘Hoe raken we die luitjes kwijt,’
Zucht Paulus, die ’t geweldig spijt
De tien te hebben in gelaten.
Van uit te smijten valt geen praten.
Ze zijn met tien man sterk en stijf
Met flinke kneukels aan het lijf.
Met wien hij zich niet graag zou meten.
Veel liever ging hij met hen eten.
Maar hier te blijven dat kon niet gaan.
Zijn reputatie ging er aan
En die wilde hij om die lui niet missen,
Hoe kon ik mij toch zo vergissen.

Maar Paulus recht- en Godgeleerd,
Waarin hij is gepromoveerd
Ging aan zijn brein om uitkomst vragen
In dit zo netelig geval,
Hij peinst niet lang, of hij weet het al.
Hij gaat dan ook naar Petrus toe
En zegt, ‘ze gaan er uit en hoe,
dat zal ik laten horen.’
Meteen snelt hij dan vlug naar voren
En terwijl hij ’s Hemels poort ontsluit
Roept hij vervaarlijk schreeuwt het uit!
‘Mannen van Den Nederlanden!
Aan Egmonts kust is een schip aan ’t stranden!’
Het tiental lang nog niet ontwent
Aan ’t sein aan iedereen bekend.
Komt haastig naar de poort gelopen
Om zich in het ruime sop te dopen.
Ze trekken her en der waarts uit
Meteen St paulus het deurtje sluit.

‘Dat heb je aardig klaar gekregen’
Zegt Petrus, ‘dat valt mij niet tegen
Maar het is voorwaar de laatste
Zij het ook slechts de eerste keer
Het mag niet meer.
Want eerst Hemelen, en dan vagevuren
Is tegen de orde der schrifturen.’

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten