
Spijtig, Klaartje zou zich baden
Moedernaakt in ene beek,
Die langs klavere boorden streek,
Overschâuwd van wilge-bladen;
Grage Reinoud zat en keek,
Watertandend door de rietjes;
En hij riep eens zoet met een:
Nog wat dieper, tot de knietjes;
Daar mee droop zij schaamrood heen.