Een vriend, die mij mijn feilen toont,
 Gestreng bestraft, en nooit verschoont,
 Heeft op mijn hart een groot vermogen;-
 Maar…’t laag gemoed, dat altoos vleit,
 Verdenk ik van baatzuchtigheid;-
 Ik kan zijn bijzijn niet gedogen.
 Die zelden prijst, spreekt vriendentaal:
 Die altoos vleit, liegt menigmaal.