
Op oma’s stoeltje bij de deur
Gekleurd door ’t avondrood
Een atmosfeer vol rozengeur
De nacht in barensnood
Daar zit het oude vrouwtje stil
Haar handen saam’gevouwen
Ze bidt de Heer om mijnen ’t wil
Zou ik U graag aanschouwen
Mijn man is naar U heengegaan
Geen mens die naar mij ziet
En langs haar wang glijdt stil een traan
Van opgekropt verdriet
Daar fluit een merel in de heg
Als antwoord op haar bede
Ze fleurt wat op, en gaandeweg
Daalt in haar neer de vrede
De schemering valt in de tuin
’t Wordt stiller om haar heen
En boven in de bomenkruin
Daar waar de zon eerst scheen
Zitten twee duifjes op een tak
De oogjes al geloken
Hoog in het groene bladerdak
In hun veertjes weggedoken
En op het stoeltje bij de deur
Zit ’t vrouwtje nog te dromen
Dat zij gauw bij de Grand Seigneur
En bij haar man mag komen.