
Wanneer ik fris en glad geschoren voor de spiegel sta
om me te kleden voor een mooie avond Opera
-of een diner voor twee in restaurant “Chiqutroelala”
dan wel met nabestaanden van een vriend naar ’t kerkhof ga-
En dan het brede lange taps gevormde linkerdeel
van de beschaafde zacht getinte stropdas rond mijn keel
Voor doorsteek twee keer om het korte rechter eindje sla
Besluipt me deze niets ter zake doende vraag al dra
“Hoeveel aan moerbeiblad verslond het nijver rupsenbeest
Totdat zijn lijfje voor het poppen mollig was bevleesd
En er voldoende energie in ’t kwieke diertje zat
Voor het bespinnen van de draad die Cucci nodig had
-Van op zijn minst zo’n negen kilometer naar ik schat-
Ter fabricage van mijn zijden feest-en-treur cravat?”