Opgedragen aan de vreemdeling
O, vreemdeling, die onze taal bestudeert,
Lees verder, ik wed dat mijn rijm je wat leert.
‘k Hoop niet, dat de studie je tegen zal vallen.
Zo zegt men bal—ballen, maar, ach! niet: dal—dallen.
En ’t enkelvoud, vreemdling, van koeien is: koe.
Maar de boef draagt wel boeien, de drenkling geen boe.
En Vondel, je weet het, schreef prachtige reien,
Maar niemand bestelt in een lunchroom ooit eien.
En kinden is niets, noch ook winderen—wel lammeren,
Wel: wortelen, geen eiekelen, noch borstelen of kammeren.
Zo kom je van zelf op de lastige paderen:
Rad—raden? Stad—staden? Is vad stam van vaderen?
Ook heb je wel potten, maar nergens zijn slotten.
En niemand zegt roten, marmoten of lotten.
De boer houdt geen haanders, maar zeker wel hoenderen,
En draagt op het land meestal klompen—nooit schoenderen.
Het meervoud van krent is eenvoudig krenten.
Maar: vent in het meervoud, is kerels—niet venten.
Leer ook de geslachten, mijn leerling, vroegtijdig:
de vrouwen zijn vrouwelijk, maar wijf is onzijdig.
Zeg: naaister, maar schilderster moet je niet zegge,
ook niet koninges of dievin of vriendegge.
Je zult al wel weten—ik hoop, dat je ’t wist,
dat je heden zult eten, maar gisteren niet ist.
Toen gisteren de torenklok twaalf had geslagen,
zeg, ben je toen rustig naar huis toe gegagen?
Och, als je ’t maar weet, is ’t gemak’lijk genoeg,
joeg nooit bij ’t behang naar een muisje dat knoeg.
En als je in vervelend gezelschap haast sliep,
heeft niemand gemerkt, dat je heimelijk giep.
Ik denk ook niet, dat je vaak hebt gezocht
naar een post in je boek, die verkeerd was gebocht.
Bedenk, vriend, als j’ in verontwaardiging raakt
dat niet wan wordt getrouwd hij, die nacht heeft gebraakt.
Ik vraag j’ of je hier wel eens ooit aan gedacht hebt en of je ‘r je aandacht genoeg aan geschacht hebt?
Leer ook de getallen, o vreemd’ling, aandachtig:
zeg: vijftig en zestig—niet drietig en achtig.
Ook d’ uitspraak is soms nog een moeilijk ding
immers: beving je ooit van de angst een beving?
En hoorde j’ ooit iemand in ’t Hollands bevelen,
een vocht naar een lager staand vat te hevelen?
Al schrijf je ook Gorinchem, spreek het uit: Gorkum
maar schrijf in vergissing niet Borinchem voor Borkum.
Misschien ben je ’t Hollands in zover al meester,
dat je heester niet zo maar laat rijmen op zeester.
En rijmt dit precies: “Als Marie gelei maakt,
dan vind ik dat die naar een spiegelei smaakt”?
Dus leer lieve lezer, de les uit mijn lied:
het Hollands is heus nog zo makkelijk niet.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.