Die morgen was zij moe en zwaar
 en talmende opgestaan
 en had met achteloos besef
 haar dagelijks doen gedaan.
 Zij ging verloren door het vertrek
 met ongevoelde schreden,
 behaspelende dit en dat,
 verschikkende zonder reden.
 Als plotseling met een vreemd gevoel
 zich iets in haar bewoog
 en een nieuwe en wondere zekerheid
 haar door de gedachten vloog,
 En met een diepere ademtocht
 was zij even neergezegen
 en toefde een ogenblik totdat
 zij zichzelve had herkregen.
 En in trots en in deemoedig zijn
 boog zij het hoofd ter neer
 en fluisterde met toegevende mond
 ‘zie uwe dienstmaagd, Heer.’