
Laat dicht de luiken; ’t zonlicht dringe
Niet in deez’ ruimten, waar geen morgen
Haar langer wacht.
Ga, laat ‘m alleen met mijne dode.
‘k Wil mèt haar zijn in d’ eerste wake
Van hare nacht.
Ik wil de teedre woorden spreken,
Die ‘k nog voor haar in ’t hart bewaarde;
‘k Zei niet genoeg.
Ik wil haar dodensponde sieren
Met bloemen der herinn’ring…. Ai mij,
Zij bloeien vroeg!
Daal op haar neder, op haar handen,
Die zegen spreidden; vlecht een krans haar
Om ’t jonge hoofd.
Kom dan tot mij; kom, zoals vroeger,
Geliefde, die in volle bloeitijd
Mij werd ontroofd!
Kon ‘k met mijn hartebloed u ’t leven
Hergeven, u de zonnige ogen
Weer op doen slaan;
Of in mijn armen door het duister
Der stille dodengangen dragen,
En met u gaan.