Mooi Kniertje staat van dag tot dag
en breit voor haar deur een kwartiertje.
‘Voor wie dat paar kousen wel wezen mag,
mijn allerliefste Kniertje?
‘Voor wie dat paar kousen wel mag zijn,
voor moêrtje of voor vaârtje?’
zucht dag op dag die bleke Krijn,
‘Of zijn ze voor Grietje of Saartje?’
‘Wel Krijnbuur, wist je dat zo graag?
U wil ik het niet verzwijgen;
je bent niet voor niets zo jentig vandaag
om alles uit me te krijgen.’
‘Beloof maar dat je het niemand zegt,’
spreekt Kniertje, hoe langer hoe zachter.
‘De wereld is tegenwoordig zo slecht,
ze zocht er zeker wat achter.’
‘Die kousen zijn voor me moêrtje niet,
ze passen niet voor me vaârtje,
ze zijn ook niet voor zuster Margriet,
nog minder voor het kleine Saartje.
‘Ze zijn voor geen oompje, ze zijn voor geen meu,
hoe hoog of laag ze sprongen.
Ze zijn niet voor een oude kneu
en niet voor een laffe jongen.’
‘Ze zijn…ze zijn…ze zijn…ze zijn –
je zult het maar raden moeten!
Die kousjes, zo witjes, zo netjes, zo fijn,
ze zijn…voor twee blote voeten!’
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.