
Het wierrook walmt uit `t gulden vat
Het knapenkoor in rode togen, wier held’re stemme galmt,
het wonderschoon geluid dat vermengt met de echo van de bogen,
de kerk doet sidderen op haar vesten.
En de knaapjes, die in de vrije tijd zo vaak elkander pesten,
zij zingen nu het gebenedijt,
met vroom geloken ogen.
Maar als de kerkdienst is gedaan,
zullen ze snel naar buiten gaan,
om elkander af te drogen.