Home / Gedichten / Het tripartiete drama

Het tripartiete drama

Met dank aan Hanneke Peters voor het insturen van de tekst

De jonkvrouw op de torentrans,
verloor zich in de maneglans.
Benevens in het stargeflonker,
het was avond en dus nogal donker…

Zij mijmert zacht: Oh hemelwelf,
wat zijt gij schoon, als zeg ik ’t zelf…
En in herinnering aan haar Pieter,
betokkelt zij zacht haar citer.

Maar plots bevangt haar een gesidder:
Het hoefgetrappel van een ridder!
De ridder remt uit alle macht,
maar slipt nog door tot aan de gracht…

De slotbrug daalt met dof gerommel,
de vos erover met gestommel,
en als de slotpoort piepend knarst,
de freule uit in tranen barst.

Daar komt de meid al op de toren:
Freule, mag ik u even storen?
Daar is een heer die u wil spreken.
Vlug heeft ze ’t haretje bekeken.

Ja, laat meneer maar boven komen.
Het is de ridder harer dromen!

De ridder wachtte feodaal,
beneden in de wapenzaal.
Hij trekt nerveuzig aan zijn das
en denkt:
Wat stinkt het hier, naar gas…!

Maar aanstonds wordt hij door de meid,
naar boven, door het trappenhuis geleid…
Amechtig nadert hij de trans,
en grinnikt zacht:
Nu krijg ik chance…!

Hij neemt zijn helm af, heel beleefd,
en zegt, terwijl hij angstig beeft:
Oh, schone jonkvrouw, ik min u teder,
zo ’t moog’lijk is, bemin mij weder…

De jonkvrouw aarzelt,
maar het duurt niet lang,
dan stort zij zich aan zijne borst,
terwijl zij tranen op hem morst,
met het gekriebel van zijn baard,
die onderwijl terslinks verhaart,
in ’t vel van hare hals.
Dit maakt haar volledig week en mals.
Zij tuit haar lippen tot een bus,
en overhandigt hem terstond, een kus…

Haar vader heeft met vaste hand,
het land zijner buren platgebrand.
Hij trekt zijn bloedig harnas uit,
als tot hem doordringt, een geluid…
Hij denkt dit is geen speergekletter,
dit is veel eerder zoengespetter.
Ik ga op onderzoeking uit.
Hier moet ik haring van, of kuit…!

Het paar ontspringt niet aan de dans,
want ook vader nadert nu de trans.
Hij duwt het luikje op een kier,
wordt razend als een lammergier,
en schuimbekt ziedend door dat ding:
Meneer, ik vind u een ellendeling…!

De ridder, anders nogal tam,
wordt op dit woord verbazend gram.
Hij trapt met zijn voet het luikje dicht,
en knelt, het was een lam gezicht,
zodoende in een tel of vijf,
de pa het hoofd af van het lijf.
Een dikke straal geronnen bloed,
droop door zijn baard…
Maar ’t stond hem goed!

De jonkvrouw heeft nu veel verdriet,
als zij het lijk haars’ vaders ziet.
Zij steekt de ridder met haar blikken,
en zegt: U kunt om mijn part stikken,
en nu maar heel gauw opgekrast,
anders draai ik u nog in de kast…!

De ridder bevangt een sidderbeven.
Wat zal hij nu nog langer leven?
Uw vader stierf wel zeer ontijdig,
maar waarom maakt hij mij ook nijdig?

Wilt u nu ook nog op mij vitten?
Maar zó zie ik ’t niet langer zitten…!
U brengt mij thans, ontredderd zijnde,
hals over kop, nog aan mijn einde…!
Hij neemt zijn degen uit diens hoes,
en steekt hem vierkant door zijn bloes.

De jonkvrouw staat nu als versteend,
zo erg had zij het niet gemeend.
Daar ligt haar ridder nu te sneven.
en neemt de wijk naar hoger dreven…
Zij werpt een blik nog, ten zeerst wanhopig,
in ’t verre rond, zij het voorlopig.
en overziend het panorama,
gilt zij: Maar dit is een drama!

Fluks tast zij toe en kloek en wel,
trekt zij ’t rapier uit ’s ridders vel.
Steekt dan zijn degen door haar pens
en rochelt zacht haar laatste wens.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten