Ik kreeg van mijn ouders,
Van ieder mijn part,
Van vader mijn schouders
Van moeder mijn hart.
Ik vocht om mijn stuiten,
Met zuster en broer.
Ik ben van den buiten
Ik ben van den boer.
Bij d’eigenste pachter,
Eerst koeier dan knecht
Mijn klakke van achter,
Mijn hoofd immer recht.
Zoo dien ‘k om duiten,
En teer op mijn toer;
Ik ben van den buiten.
Ik ben van den boer!
Ik zout en ik zaaie,
Ik eg en ik ploeg,
Ik mest en ik maaie,
Ik zweet en ik zwoeg.
Ik klets op de kluiten
En glets op de moer.
Ik ben van den buiten,
Ik ben van den boer.
En hebben de zeisens
Gezinderenzind,
De mallende meisens
De wagens gepint,
Dan zit ik te fluiten,
Van boven op ’t voer:
Ik ben van den buiten,
Ik ben van den boer.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.