
In gedachten fiets ik naar de kapel.
Ik heb geen haast, ik kom er wel.
Daar kuiert ieder wat rond,
Jong of oud, ziek of gezond.
In gedachten loop ik naar de brug,
De Beerze stroomt niet zo vlug.
Veel water is er al doorgegaan,
Levenswater, met daarin menige traan.
In gedachten staar ik naar de kapel.
De zon komt er boven, dat beval me wel.
Het licht geeft me een bijzondere gloed;
Mensen kijken naar boven, dat doet ze goed.
In gedachten loop ik naar voren;
Ik hoor geen mens, maar vogelkoren.
De kapel, midden in de natuur,
Voor menigeen brandt er een vuur.
In gedachten steek ik een kaarsje aan,
En kan gesterkt weer op huis af gaan.
Opgewekt stap ik op mijn pedaal,
En zie het weer wat lichter allemaal.