Zij heette Kee. Hij noemt zich Frits.
Zij zat wat scheel. hij liep mank.
Een englenpaar. Maar zij erg bits,
En hij verschriklijk aan de drank.
Ze woonden in een lekke schuit
Als twee marmotjes in hun hol.
Geregeld schold zij hem de huid
En dronk hij zich met bitter vol.
De tijd vliegt snel, vooral wanneer
De liefde ’s levenszuur verzoet.
hun koopren bruiloft kwam dus, eer
Het minnend paar het had vermoed.
In zijn verrassing leegde hij
Reeds ’s morgens vroeg zijn tweede fles;
En van weeromstuit raasde zij
In eens wel voor een week of zes.
Doch ziet terwijl de teedre bruid
Haar eedle bruidegom en heer
nog streelde zonk opeens de schuit
Tot op de boom der stadsgracht neer.
Het water stroomde ’t roefje in
En vulde in een ommezien
Frits’ lege fles, zijn gemalin,
En ook hem zelve bovendien.
Toen taald’ hij naar geen drinken meer
En Keet hield voorgoed de mond,
Dat was voor de allereerste keer
In hun gelukkig echtverbond
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.