
Hoe mooi voor ’t oog de dulen die zich buigen
Op laagveensudden tussen statig riet
Waar klanken sonateren tot een lied
Als wind zich dartelt door de groene kuiven
Hoe mooi voor ’t oog het peilloos zwarte water
Waarin de snoek staat en de winde schiet
En eenden baltsen onder luid gesnater
Hoe mooi voor ’t oog de dotters in het gras
De naam van ’t paradijs?
Reeuwijkse plas