
Ik wil uit mijn kamer ontvluchten
De bekoring van je gelaat,
Het zweeft in de wolkenluchten,
Al boven de grauwe straat.
De mensen doen wijze verhalen,
Niets begrijp ik van hun gepraat.
Tussen anderen en mij zie ik stralen
De bekoring van je gelaat.
En wil ik boeken lezen,
Ik weet niet wat er in staat.
Tussen mij en het boek komt gerezen
De bekoring van je gelaat.
O mijn hart, met dat wilde gehamer,
Dat mijn leven te pletter slaat!
O alom, in de sombere kamer,
De bekoring van je gelaat!
O uit meelij, om mij te genezen
Zeg een woord zodat ik je haat,
Zo dat ik niet langer zal vrezen
De bekoring van je gelaat.