
De zon die blaast een lustige schalmei
En stuurt haar lichten troep den wolken tegen,
De steigerende luchten schoon te vegen –
De witgebolde vijand schaart zijn rij.
De wind pijpt op zijn doedelzak de zege,
Bestormt de luchtkasteele’ aan alle zij
En jaagt zijn koppels ’t vlugge licht aan lij –
Het is één strijd, één tintelend bewegen.
t Schaatrend gevecht vervult de hemelgaarde, –
Daar breidt het gouden licht zijn flanken uit,
En spranklend buitlen beî op lachende aarde –
De daverende zon neemt heel den buit!
Zoo breekt mijn lichte geest de laatste wolken,
Zoo komt een blij geluk mijn ziel bevolken.