Ik houd van ogen door weemoed gewijd
Ik houd van ogen die hebben geschreid
Die hunkerend uitzien van groot gemis
Of starlings staren van droefenis
 
Ik houd van ogen die prachtig spontaan
Van grote smart naar geluk willen gaan
Die moe van gemijmer in avond’lijk land
Weer blikkeren uit ruiten waar zonlicht in brandt
 
Maar God’lijk de kijkers die schreiens gereed
Schitteren en zingen hoog boven hun leed
’t Zijn zij die der zielen ellende bevroen
Die lachen om and’ren geen zeer te doen