Mijn hond is een plezante gast;
Hij springt, hij danst, hij jankt, hij bast,
Hij kwispelstaart, hij loopt in ’t rond,
Hij kruipt en rolt zich op den grond.
Zeg ik hem: ‘Hier!’ hij komt bij mij;
‘Voort!’ zeg ik, en op een, twee, drij
Is hij de deur uit, op den stoep,
En wacht tot ik hem binnenroep.
Zeg ik hem: ‘Koes!’ hij legt zich neer,
Zeg ik hem: ‘Wsst!’ hij recht zich weer.
‘Fiks!’ roep ik – en dan staat hij daar,
Juist als een aapje, flink en klaar.
Als ik naar school ga, komt hij mee
Tot in den gang en keert gedwee
Terug; maar als de klas is uit
Zit onze hond voor ’t vensterruit
Op schildwacht: ziet hij mij, dan: raf!
Hij wipt in eens het kussen af
En komt mij tegen op ‘nen draf,
Met blij geblaf.
Doch, als hij mij aan ’t schrijven ziet
Dan heeft het goede beest verdriet
Omdat hij mij niet helpen kan.
– Hij kent ja, niemendal ervan. –
Maar is de pen ter zij gelegd,
En heb ik hem eens ‘Mol!’ gezegd,
Dan moest gij zien wat gang hij gaat,
Hoe hij met zijnen pluimstaart slaat
En vlug vooroploopt naar de straat!
De vriendschap van het lieve dier
Verschaft mij waarlijk veel plezier.
– Daarom bemin ik mijnen hond;
Ik houd hem zuiver en gezond,
Ik maak hem een fatsoenlijk nest
En zorg voor eten in zijn’ test.
– Soms krijgt hij een stuk boterham,
Dan zegt dit lief kapoentje…. ham!
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.