
Zij voelt het avondritme van de stad
en weet, november zeeft zijn straten schoon
van blad, lege klanken, gebarsten stemmen;
hij leidt de tuinen om in winterslaap.
Zij voelt hoe neonogen gluren naar kale
balkons en vensters met potdichte luiken.
Ziet mensen in gemeten tijd aan de overkant
met eendere gesloten ogen en gezichten.
De tijd staat stil in haar, ze wil terug naar
haar vertrouwde plek van boslucht, van
geurende zwammen en donkere paden.
Een wemeling van woorden wordt
willoos omgewoeld met losse bladeren tot
humuslaag voor haar vaste grond.