
O Haring, met uw pekelsmaakjen,
O hartverkneutrend zeeziek snaakjen,
Hoe dorstig, hoe gelukkig maakje
De maag, die van uw lekkers houdt.
Gy zijt een fraai en snoeprig vischjen,
In ’t keurlijk pietercelie-dischjen,
Een malsche beet voor jong en oud.
Geef andren spekstruif, of pastijtjens,
Of Fransche lever-lekkernijtjens,
Geef andren haas- of hertebout,
Of wel doortruffeld zwijnepootjen,
My is uw lieflijk middelmootjen
Het fijnst banket, en zoet uw zout.