
Zijn ganse hunk’ren speelt hij uit
in schoonheid der akkoorden;
geen macht die zijn verrukking stuit,
geen taal kan haar verwoorden.
De tonen weet hij één voor één
in jub’lend opwaarts stijgen
en dalend naar beneden heen
tot melodie te rijgen.
In teder pianissimo
in speels improviseren,
in ’t bruisend fortissimo
speelt hij de lof des Heeren.
En in zijn schoon preludium,
in ’t ruisen van de psalmen,
tot waar men in ’t postludium
de zangwijs na hoort galmen.
Zo speelt hij van begin tot slot
zijn klankrijk lofgetuigen,
en voor gemeent’ en voor zijn God
laat hij zijn orgel juichen.