De hei ligt te huilen,
Ruig opengeborsten
Aan kieren en kuilen
En schropige korsten;
Met plotsige schokken
Uit gaten en naden;
Met bonkige nokken
Uit narvige paden.
En boven, de wolken,
Die drommen en draven,
Als donkre volken
Geklonkene slaven.
Wijl wind, in zijn woede,
Bij ’t ijzeren drijven,
Blind geesselt ten bloede
Hun trotsige lijven.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.