
Een strooien vloer, een strooien kant,
Wat veertjes aan den binnenwand,
Een dak van bloem en blad,
Wat keurig huisje is dat!
Een vogelman, een’ vogelvrouw,
Die zorgen voor dat huisje trouw,
Ze maken ’t samen kant en klaar
Met strootjes hier en veertjes daar!
En ’t vogelvrouwtjen, lief en teer
Legt ras een viertal eitjes neer,
En ja, dan zingt de vogelman
Van pure vreugd, zoo hard hij kan.
En zie, er kruipt, zoo wat in mei,
Een vogelkind uit ieder ei,
Die roepen heel den dag: ‘piep, piep!
Wat is ons huisje warm en diep!’