
Ging uw voet te middernacht onbekende wegen,
Uit de sterren straalde zacht, vriendelijke licht u tegen.
Kwam de morgen uw pad, veld en akker kleuren
Uit de roos, van dauw nog nat, stegen zoete geuren
Maar wat stijgt uit ’t geen gij doet, Wat komt uit uw werken?
Lichtend and’ren tegemoet, om hun hart te sterken.
Zij aan ’t goede uw kracht gewijd, hoofd en hart gegeven.
En zij liefde ’t allen tijd licht en geur van ’t leven.