Door ’t woud der pijnen* zucht en kreunt de wind,
En machtig wuiven de gepluimde toppen
En strooien rond de zwarte schilferknoppen,
Die stuiven over ’t knerpend naaldengrint.
En uit het hemelgroen dier ruige koppen,
Die schudden: ja, en neen, van woede ontzind…
Daalt daar een lied op ’t bevend mensenkind,
Dat van een groots ontzag de borst voelt kloppen:
‘De duizend, die zichzelf nooit wezen konden,
Bezitten saâm één waarheid, die hen bindt;
Hun is ’t geloof, dat spreekt uit duizend monden;
Maar wie, wat menslijk waar is, zelf ontgint,
Voelt zich aan zich door zich alleen verbonden,
En weet, dat hij voor zich slechts waarheid vindt.’ –
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.