
Roerloos ontsluit zich de nacht,
een merel zingt de vroegte in.
De maan schuift nog een eindje mee,
tot dauw parelt op gras en bloemen.
Waar ongestoord vlinders fladderen,
en zoekende bijen zoemen
De dagen rekken zich lang uit,
gekoesterd door de warme aarde.
Wentelen in de frisse ochtenddauw,
tot ze druipen van het nat.
Richten zich op naar de wolken,
en schudden het van zich af.
De zonnestralen doen het nat vervagen,
de pret van lange zomerdagen