Luigi Rodolfo Boccherini



Rodolfo Luigi Boccherini (19 februari 1743 – 28 mei 1805) was een Italiaanse componist en speelde cello. Boccherini werd in 1743 geboren in Lucca, Italië, en 3 dagen later gedoopt in de parochie van San Salvatore in Mustolio (huidige kerk van barmhartigheid).

Vanaf 1751 zong de achtjarige Luigi als sopraan in het 2de koor, tijdens de jaarlijkse officiële feestdag van de Verering van het Heilige kruis in Lucca. Boccherini kreeg waarschijnlijk al vanaf zijn vijfde cello-les van zijn vader, Leopoldo.

Het gezin
Luigi Boccherini’s vader, Leopoldo Boccherini (geboren in 1712), was contrabassist bij de Capella Palatina. Bij kerkelijke feesten werd hij ook als extra contrabassist ingezet. Daarnaast was hij zanger en speelde hij cello. Leopoldo trouwde met Maria Santa Prosperie, die uit een rijke familie kwam. Hij overleed in 1766. Samen kregen ze zes kinderen.

Luigi was niet het enige talent in de familie. Vier van de zes kinderen hadden een carrière in de kunst of als schrijver.

Zijn oudere broer, Giovanni Gastone (geboren in 1742), begon in 1756 als balletdanser. Later richtte hij zich vooral op het schrijven van teksten voor opera’s en oratoria. Tussen 1770 en 1772 schreef hij libretti voor vijf opera’s van Antonio Salieri. Ook schreef hij de tekst voor een oratorium van Joseph Haydn, “Il ritorno di Tobia” (1775).

Luigi’s oudere zus, Maria Ester (geboren in 1740), was een zeer succesvolle solodanseres in het Burgtheater in Wenen. Ze trad op in balletten van Christoph Willibald von Gluck.

Twee jongere zussen van Luigi hadden ook artistiek talent. Anna Mathilda (geboren in 1744) was balletdanseres in Wenen en Riccarda (geboren in 1747) werd operazangeres.

componist muziek
Luigi Boccherini op de cello, geschilderd door Pompeo Batoni

Opleiding en start carrière
Van 1751-1753 studeerde Luigi aan het aartsbisschoppelijk seminarie van San Martino, waar hij les kreeg van Abbé Domenico Francesco Vannucci, ‘Maestro di Cappella’ van de Kathedraal van San Martino.

Tussen 1753 en 1756 studeerde Boccherini waarschijnlijk een tijdje in Rome. Het is niet zeker of hij daar les kreeg van Giovanni Battista Costanzi, een bekende cellist en componist die werkte bij de Sint-Pieterskerk. Giacomo Puccini, een oudere componist en organist in Lucca, schreef in 1754 in zijn dagboek dat Luigi’s vader naar Rome ging om “zijn zoon die daar studeerde” te begeleiden. Er staat niet bij welke zoon hij bedoelde, dus het kan ook Luigi’s oudere broer Giovanni Gastone zijn geweest. Luigi zelf zei later duidelijk dat hij in Rome heeft gestudeerd.

Wie Luigi verder les gaf in cello weten we niet, maar in 1756 was hij al een heel goede cellist. Hij stond bekend om zijn prachtige klank en gevoelige spel. Luigi begon al op zijn dertiende met zijn muzikale carrière. Terug in Lucca speelde hij in het theaterorkest. Op zijn veertiende maakte hij indruk in Rome met zijn cellospel en composities. Vanaf 1760 begon Luigi een lijst bij te houden van zijn muziekwerken. In 1765 ontmoette hij Giovanni Battista Sammartini, een belangrijke componist uit Milaan. Ze werkten een paar jaar samen.

Wenen, Milaan en Parijs
Tussen 1757 en 1764 ging Luigi een paar keer naar het hof in Wenen. Hij was jong, vriendelijk en charmant, en de adel in Wenen vond hem geweldig. Toch wilde Luigi liever in zijn eigen stad Lucca werken. In 1765 speelde hij in Milaan mee in het eerste openbare strijkkwartet. Hij raakte daar bevriend met de violist Filippo Manfredi. Het kwartet bestond uit Luigi, Giovanni Giuseppe Cambini, Pietro Nardini en Filippo Manfredi. Luigi en Filippo gingen samen op tournee door Oostenrijk en Frankrijk, met als doel Londen. Onderweg kregen ze veel succes, vooral in Parijs in 1767-1768. Daar publiceerde Luigi zijn eerste kamermuziek.

Madrid
In Parijs werd Luigi opgemerkt door de Spaanse ambassadeur, die hem uitnodigde naar Madrid te komen. Hoewel de beloften aan het Spaanse hof niet meteen werden waargemaakt, besloot Luigi in 1768 toch naar Madrid te gaan, samen met Manfredi. Luigi bleef uiteindelijk zijn hele leven in Spanje en werkte veel aan het hof. In Madrid werd prins Don Luis Antonio Jaime de Borbón de mecenas (beschermheer) van Boccherini. De prins was de jongere broer van koning Karel III van Spanje. In 1770 ging Boccherini voor Don Luis werken. In 1778 werd hij officieel lid van het privéorkest van Don Luis, waar hij als componist en specialist in kamermuziek werkte.

Sammartini
Giovanni Battista Sammartini, portret door Domenico Riccardi 1775.
Nardini muziek
Pietro Nardini in 1782
Don Luis
Portret van Don Luis de Borbón door Anton Raphael Mengs, 1776.
Boccherini
Luigi Boccherini, potloodtekening door Etienne Mazas, of misschien J. Haydn wiens buste Mazas aanzag voor die van Boccherini.

Frederik Willem II en gravin Maria Josefa Alfonsa Pimentel
Toen Don Luis in 1785 overleed, kreeg componist Boccherini een aanbod van Frederik Willem II, de koning van Pruisen. Frederik Willem benoemde hem tot hofcomponist en gaf hem een vast jaarsalaris. Boccherini bleef echter wel in Spanje wonen. Als tegenprestatie moest Boccherini regelmatig kamermuziekstukken componeren, speciaal voor de koning van Pruisen.

Ook kwam hij in contact met gravin Maria Josefa Alfonsa Pimentel, de hertogin van Benavente Ossuna. De gravin had een eigen orkest en organiseerde regelmatig muzikale avonden in haar huis. Tijdens deze avonden werden de beroemdste werken van componisten zoals Joseph Haydn, Michael Haydn, Ignace Pleyl, Boccherini en anderen gespeeld. Haar orkest kon ook grote symfonische werken uitvoeren. Voor zo’n avond schreef Boccherini in 1786 zijn enige opera, “La Clementina”, een zarzuela (een Spaanse operette) met een tekst van de dichter Ramón de la Cruz.

In 1797 overleed Frederik Willem II onverwachts en de familie Benavente Ossuna vertrok naar Wenen en later naar Parijs. Hierdoor verloor Boccherini zijn belangrijkste bronnen van inkomsten. Hij vroeg de nieuwe koning van Pruisen, Frederik Willem III, om steun, maar die weigerde hem te helpen.

Tussen 1798 en 1800 kreeg Boccherini nog wel steun van enkele beschermheren, waaronder Markies van Benavente, François de Fossa. De Fossa, een militair uit Perpignan en een uitstekende gitarist, vroeg Boccherini om zes werken aan te passen voor gitaarkwintetten.

Zijn laatste belangrijke beschermheer was Lucien Bonaparte (1775–1840), de Franse ambassadeur in Madrid van 1800 tot 1801. In Bonapartes paleis werden concerten georganiseerd waar Boccherini een van de belangrijkste gasten was. Uit dankbaarheid droeg Boccherini twee reeksen van zes strijkkwintetten aan hem op.

Vanaf 1802 kreeg Boccherini een jaarlijkse toelage van Joseph Bonaparte, Luciens oudere broer en de broer van Napoleon. Boccherini componeerde minstens elf celloconcerten, bedoeld voor zijn eigen gebruik. Deze stukken waren technisch erg moeilijk vanwege de rijke versieringen en het gebruik van de hoogste noten op de cello. Toch waren ze altijd sierlijk en melodieus.

Bonaparte
Lucien Bonaparte geschilderd door Fabre.

Muziekstijl
Componist Boccherini leefde in dezelfde tijd als Haydn en zijn muziek heeft een vergelijkbare klassieke charme en schoonheid. Tijdens zijn reizen tussen 1757 en 1764 leerde hij veel over de muziek uit West-Europa, zowel religieuze als wereldlijke muziek. Onafhankelijk van Haydn ontwikkelde hij het strijkkwartet en creëerde hij het strijkkwintet. Mozart leerde ook veel van hem.

Boccherini’s muziek is eenvoudig, charmant en vol energie. Zijn melodieën zijn elegant en zijn muziek heeft vaak originele dynamiek. In de Romantiek werd zijn werk minder gewaardeerd, maar later kwam er weer meer belangstelling.

Hij is vooral beroemd om zijn “Humoresque” uit 1771, een menuet voor strijkers dat vaak het menuet van Boccherini wordt genoemd. Dit stuk lijkt sterk op Haydns populaire Serenade. Hoewel Boccherini’s muziek minder diepgang en passie heeft dan die van Haydn, is het onterecht hem te kleineren, zoals violist Giuseppe Pupo deed toen hij Boccherini spottend ‘Haydns vrouw’ noemde.

Boccherini’s muziek is misschien soms eenvoudig, maar altijd vol prachtige, goed in het gehoor liggende melodieën. Zijn werk verdient het om herinnerd en gewaardeerd te worden, in plaats van te worden vergeten.

Privé
Toen Boccherini in dienst ging van Infante Don Luis Antonio de Bourbon, trouwde hij met Clementina Pelicho, een sopraanzangeres uit Rome. Samen kregen ze vijf kinderen: drie dochters en twee zonen. Over Clementina is verder weinig bekend, behalve dat ze in 1785 overleed.

In 1787 trouwde Boccherini opnieuw, dit keer met Maria del Pilar Joaquina Poretti. Zij was de dochter van cellist Domingo Poretti, een vriend van Boccherini. Maria overleed in 1804.

De laatste jaren van Boccherini’s leven waren moeilijk. De Parijse muziekuitgever Pleyel maakte misbruik van zijn vriendelijkheid. Pleyel gaf zijn manuscripten niet terug en dwong hem zijn muziekstijl te veranderen om beter bij de smaak van het publiek te passen. Door zijn slechte gezondheid moest Boccherini stoppen met cello spelen.

In 1802 verloor hij twee van zijn dochters, Mariana en Isabel, waarschijnlijk door een epidemie. In 1804 stierven zijn tweede vrouw en zijn derde dochter, Maria Teresa. Deze verliezen zorgden ervoor dat Boccherini geestelijk achteruitging. Zijn enige overlevende kinderen waren zijn zonen: Luis Marcos, die priester werd, en Josef Mariano, die archivaris werd.

Hij overleed op 62-jarige leeftijd op 28 mei 1805 aan een longaandoening, verarmd en gebroken. Ironisch genoeg werd zijn muziek kort na zijn dood weer populair. Boccherini werd begraven in de kerk San Justo in Madrid.

In 1927 werden zijn resten overgebracht naar zijn geboortestad Lucca en bijgezet in de Basilica San Francesco. In 1995 werden zijn resten opgegraven en onderzocht. Hieruit bleek dat Boccherini ongeveer 1,65 meter lang was en een slanke bouw had.

Luister naar Boccherini

Geschreven door Ilse Steel

Bronnen:
Muziek zonder woorden Kluwer
Ignac Bossuyt, Luigi Boccherini
Spectrum Componisten van A tot Z
Componistennet

Meer lezen (Engelstalig):

www.naxos.com
www.classical-composers.org