Jaren 50



11. Literatuur

Geschreven door Ilse Steel

(klik op de plaatjes om ze te vergroten)

Een nieuw cultureel tijdperk

Onder jonge kunstenaars heerste een grote vrijheidsdroom “land bevrijd, kunst bevrijd”. Daar leek na de oorlog echter weinig van terecht te komen. Het culturele leven van voor de oorlog herstelde zich alsof er niets gebeurd was. Uit boosheid over een nieuwe wereld die de oude bleek te zijn, richtten de jonge schilders Appel, Corneille en Constant in 1948 de ‘Experimentele Groep Holland’ op. De ontwikkelingen in de moderne kunst hadden na de oorlog een nieuwe impuls nodig. De kunst moest nieuwe wegen inslaan om vorm te kunnen geven aan de waanzin van de Tweede Wereldoorlog. Alle traditionele opvattingen over kunst, die de ontwikkeling van een nieuwe, ongebonden creativiteit in de weg stonden, moesten worden opgeruimd. Samen met gelijkgezinde kunstenaars uit Kopenhagen en Brussel vormden zij in datzelfde jaar de Cobra (Copenhagen, Brussel, Amsterdam) beweging. Voor het tijdschrift van de Experimentele Groep ‘Reflex’ probeerden ze in contact te komen met gelijkgestemde dichters. Dichters die net als de schilders beschikten over een jeugdig en onverdeeld optimisme.

De Beweging van Vijftig, een nieuwe literaire stroming

De Vijftigers of Experimentelen erkennen geen scheiding tussen kunst en leven, zijn anti-esthetisch en anti-intellectueel. “De experimentele kunst stoort zich aan geen enkel formalisme, niet van vorm en niet van idee. Zij is een spontane vitale uiting, die niet wil reproduceren, maar suggereren” aldus Gerrit Kouwenaar in 1949. In november van dat jaar werd in het Stedelijk Museum in Amsterdam een Cobra tentoonstelling gehouden, waarin ook voor de poëzie van een aantal jonge Nederlandse dichters een plaats was ingeruimd. Het was het begin, van wat later bekend zou worden, als de ‘Beweging van Vijftig’. Hiertoe behoorden: Johannes G. Elburg, Gerrit Kouwenaar, Bert Schierbeek, Lucebert, Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus, Jan Hanlo, Rudy Kousbroek, Sybren Polet, Paul Rodenko en Simon Vinkenoog.

De groep jonge experimentele dichters die zich bij Cobra aansloten, wilde een einde maken aan de overheersende positie die het logisch denken volgens hen in de traditionele poëzie innam. Gevestigde versvormen, rijm- en metrumschema´s en een logische tekstopbouw werden terzijde geschoven. Kunst moest direct en spontaan zijn, niet via logica maar door middel van associatie tot stand komen. Nachten lang werd er poëzie geschreven en getypt.

Een opvallend moment in de ontwikkeling van de ‘Beweging van Vijftig’ was in 1951 het verschijnen van een drietal bloemlezingen. In de inleiding bij “Atonaal”, waarin Simon Vinkenoog poëzie van elf jonge dichters samenbracht, schrijft hij onder meer over het chaotische bestaan van die tijd, waarbij geen overzichtelijke poëzie paste: “Een veel misbruikt woord kan niet uitblijven: Wij leven in de chaos, als men wil de zinloosheid. Het signaal staat niet rood, het staat niet groen, het brandt niet. Er is geen reden meer, er is geen uitweg, wij kunnen niet springen en evenmin struikelen.” Als groep hebben de Vijftigers maar een kort bestaan gekend. Nadat de rumoerige jaren van de revolte van Vijftig voorbij waren en de onderlinge contacten minder hecht waren geworden, ontwikkelden de dichters zich steeds meer in verschillende richtingen.

Schrijvers en dichters

Jan Hanlo

(1912-1969)

Jan Hanlo debuteerde met gedichten in 1947 in het tijdschrift ‘Zuidenwind’. Hanlo wordt wel tot de Vijftigers gerekend, maar hij was binnen dat gezelschap een buitenbeentje, zoals hij eigenlijk op ieder gebied een buitenbeentje was. Hij is door de diversiteit van zijn werk heel moeilijk tot een stroming te rekenen. Zelf meende hij dat de waarde van een literair werk voortkomt uit de universele waarheid, de inhoud die via een omweg (de vorm) wordt overgebracht op de lezer.

Terugkerende thema’s in zijn werk zijn: de liefde, de poëzie, de schoonheid, de humor en de jeugd. Jan Hanlo baarde in 1954 opzien met zijn klankdicht ‘Oote boe’. Dit leidde tot Eerste-Kamervragen van de VVD over dit ‘infantiel gebazel’, die de subsidie aan het blad waar het gedicht in verschenen was ter discussie stelde. De rest van Hanlo’s oeuvre is over het algemeen minder avant-gardistisch dan ‘Oote boe’. Vanaf het einde van de jaren vijftig legde hij zich vooral toe op proza.

Literaire prijzen: Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam 1957 voor ‘Niet ongelijk’. Poëzieprijs van de gemeente Amsterdam 1959 voor ‘Verzamelde gedichten’. Jan Hanlo kreeg op 14 juni 1969 een motorongeluk met zijn Vincent 1000 cc bij Berg en Terblijt, Hij knalde tegen een tractor die linksaf sloeg zonder richting aan te geven. Op 16 juni 1969 overleed hij aan een longembolie. Een groot deel van het werk van Jan Hanlo verscheen pas na zijn dood.

Bert Schierbeek

(1918-1996)

Bert was de alerte waakhond, die ons wakker maakte voor nieuwe ontwikkelingen. Hoewel het hem niet snel genoeg ging. Met Remco Campert en Lucebert was hij redacteur van het door Rudy Kousbroek opgerichte tijdschrift ‘Braak’ en bevriend met de opkomende experimentele schilders. Een beter contact voor De Bezige Bij in de frontlijn van de nieuwe literatuur was niet denkbaar. In ‘Atonaal’, de legendarisch geworden bloemlezing van de Vijftigers die Simon Vinkenoog in 1951 uitbracht, is geen werk van Schierbeek opgenomen.

Wel is hij present in ‘Vijf 5-tigers’, een bloemlezing die voortkwam uit de lezingenavonden door Remco Campert, Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar, Lucebert en Schierbeek die De Bezige in het hele land organiseerde. Inmiddels had Schierbeek ook naam gemaakt als vernieuwer van het proza. “Het boek ik” (1951) is een roman zonder verhaallijn, geheel opgebouwd uit associaties met woorden en gedachten. “Woordkakkerij”, zo kenschetste Gerard Reve het boek, maar W.F. Hermans had er wel waardering voor.

Jan Elburg

(1919-1992)

Jan Elburg, alias van Joannes Gommert, debuteerde voor de Tweede Wereldoorlog in het tijdschrift ‘Criterium’. Tijdens de oorlog publiceerde hij een aantal vrij traditionele dichtbundels en werd daarna één van de belangrijkste dichters in het naar vernieuwing zoekende tijdschrift ‘Het Woord’. Zijn opstandige natuur en sociale gevoel brachten hem in conflict met mederedacteur Gerard Diels, voorstander van hermetische symboliek, en bracht hem in contact met de schildersgroep Cobra. Hierdoor kwam Elburg in aanraking met o.a. Lucebert en Kouwenaar en hij kan met hen gerekend worden tot de Vijftigers.

Meer dan de andere Vijftigers is hij trouw gebleven aan zijn uitgangspunt: het op losse schroeven zetten van de taal om op deze manier in te kunnen spelen op zich steeds weer voordoende clichés en bedreigende normen. Hierdoor kenmerkt zijn taalgebruik zich o.a. door woordenspel. Zijn ‘Klein t(er)reurspel’ (1947) werd in 1948 bekroond met de eerste Jan Campert prijs en in 1976 ontving hij voor zijn hele werk de Constantijn Huygens prijs. Zijn groot verbaal talent, gevoed door de dagelijkse omgangstaal, komt zeer goed tot zijn recht in ‘Praatjeskijken’ (1960), een verzameling aforismen, kanttekeningen en verhalen bij visuele gegevens. Aan het slot van zijn ‘Gedichten 1950-1975’, een verzamelbundel, treedt in een paar nieuwe reeksen een versobering van taal op, die zich ook in latere, ongebundelde poëzie (‘Huiselijk leven’) manifesteert. Die grotere beheersing (typerend is de titel ‘Kaalslag’) komt zijn werk zeer ten goede.

Paul Rodenko

(1920-1976)

Paul Thomas Basilius Rodenko had een Engels-Nederlandse moeder en een Russische vader. Hij studeert Slavische talen in Utrecht, psychologie in Leiden en trok na de oorlog naar Parijs, waar hij, behalve de psychologische colleges die hij volgde, ook literatuur studeerde. Hij schreef er ook zijn eerste bijdragen voor Nederlandse periodieken. Na deze Parijse periode keerde Rodenko terug naar Den Haag. Rodenko was vierentwintig toen hij in 1944 in een plaatselijk illegaal tijdschrift publiceerde.

Van Rodenko’s poëzie wordt gezegd dat het vol staat met vlijmscherpe, langgerekte en vooral prikkelende beelden. Rodenko was één van de propagandisten van de experimentele poëzie uit de jaren vijftig. Hij is van groot belang geweest voor de acceptatie van de poëzie van de Vijftigers. Rodenko schreef vele essays en kritieken over de rol en plaats van poëzie in zijn tijd. In 1954 verschijnt de bloemlezing ‘Nieuwe griffels, schone leien’. ‘De poëzie der Avant-garde, Van Gorter tot Lucebert, Van Gazelle tot Hugo Claus’. In zijn inleiding gaat hij in op het begrip Avant-garde en geeft talloze voorbeelden van ‘experimentele poëzie’.

Gerrit Kouwenaar

(geb. 1923)

Gerrit Kouwenaar is met Lucebert en Claus een van de belangrijkste Vijftigers. Hij is zowel schrijver als dichter en vertaler. Hij vertaalde bijvoorbeeld Sartre, Dürrenmatt en Brecht. Zijn eerste eigen werk verscheen heimelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. Meteen na de oorlog debuteerde hij officieel met ‘Uren en sigaretten’ (1946). Kouwenaars poëzie beweegt zich voortdurend in het midden tussen heel persoonlijk en heel gedistantieerd. Aan de ene kant zie je in zijn gedichten altijd verwijzingen naar zijn leven.

Aan de andere kant wordt in Kouwenaars gedichten evengoed verslag gedaan van zijn experimenten met de taal, die volgens hem de werkelijkheid nooit écht kan benaderen of vastleggen. Dat verklaart waarom zijn poëzie koel en onpersoonlijk kan overkomen. Zijn poëzie wordt vaak gecompliceerd genoemd, maar toch wordt hij beschouwd als een van de belangrijkste Nederlandse dichters van zijn tijd. Hij won de VSB-poëzieprijs. Kouwenaar heeft een groot aantal vertalingen op zijn naam staan van toneelstukken van onder anderen Brecht, Goethe, Schiller, Weiss, Sartre en Dürrenmatt. In 1967 kreeg hij voor zijn vertaalwerk de Martinus Nijhoffprijs.

Lucebert

(1924-1994)

Lucebert, pseudoniem van Lubertus Jacobus Swaanswijk, bezocht in 1938 de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam, die hij na een half jaar weer verliet. Hij bleef tekenen en gedichten schrijven. In 1948 werd zijn dichtwerk ontdekt door Gerrit Kouwenaar. Lucebert maakte deel uit van de ‘Nederlandse Experimentele Groep’ en later ook van COBRA. Lucebert debuteerde in 1951 met zijn dichtbundel ‘Triangel in de jungle’, gevolgd door ‘De dieren der democratie’.

De poëzie van Lucebert wordt gekenmerkt door de overweldigende kracht van de taal. Ritme en klank hebben in zijn gedichten een betovering die aan de betekenis van de woorden voorbijgaat. In 1954 ontving hij de ‘literatuurprijs van de stad Amsterdam’. In 1965 kreeg hij de Constantijn Huygens prijs voor zijn poëzie. In 1968 kreeg de P.C. Hooft prijs. Na de jaren zestig viel de dichter in Lucebert stil en concentreerde hij zich op de schilderkunst. In 1981 brak met ‘Oogsten in de dwaaltuin’ een nieuwe creatieve periode aan, waarin zijn poëzie zwarter en toch ook socialer was. In 1994 overleed Lucebert op 69-jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker. Hij wordt beschouwd als één van de grootste Nederlandstalige dichters van de twintigste eeuw.

Sybren Polet

(geb. 1924)

Sybren Polet, pseudoniem van Sybe Minnema, debuteerde als dichter onder eigen naam in 1946 met de gedichtenbundel “Genesis”. en heeft vooral bekendheid verworven door zijn experimentele poëzie en proza. Onder pseudoniem debuteerde hij in 1949 in het tijdschrift Podium, het tijdschrift waarvan hij van 1952 tot 1965 redacteur was. In 1961 verscheen zijn eerste roman “Breekwater”. Sybren Polet bediende zich van verschillende literaire stijlen, van sage tot en met de briefroman.

Zijn proza (romans en verhalen) had een sterk experimenteel/vernieuwend karakter, waarbij hij de grenzen tussen genres en de conventies betreffende structuur en chronologie doorbrak: droom en werkelijkheid staan naast elkaar op hetzelfde niveau; heden, verleden en toekomst lopen in elkaar over; personages hebben geen vaste eigenschappen. Daarmee trachtte hij de complexiteit van het bestaan, dat allesbehalve statisch en rechtlijnig is, te verwoorden. In 1959 kreeg Polet de Jan Campert prijs en In 2003 werd Sybren Polet onderscheiden met de Constantijn Huygens prijs.

Hans Andreus

(1926-1977)

Hans Andreus, pseudoniem van Johan Willem van der Zant, ging na zijn HBS-opleiding naar de toneelschool. In de jaren vijftig vertrok hij voor twee weken naar Parijs, om vijf jaar later terug te keren. Inmiddels waren zijn gedichtenbundels ‘Muziek voor kijkdieren’ (debuut 1951) en ‘Schilderkunst’ (1954) verschenen, waarmee hij tot zijn verbazing meteen naam maakte. Zijn leven lang zou Andreus blijven schrijven, tot hij in 1977 overleed. In de poëziewereld wordt Hans Andreus tot de experimentele dichtersgroep de Vijftigers gerekend.

Hij noemde zichzelf ‘dichter’. Naast proza en poëzie voor volwassenen, schreef hij een groot aantal versjes- en verhalenbundels voor kinderen. Het laatste vormde zelfs het grootste deel van zijn oeuvre. Voor de versjesbundel ‘De Rommeltuin’ ontving hij in 1971 de zilveren griffel en werd: ‘Meester Pompelmoes en de mompelpoes’ in 1969 door de CPNB onderscheiden als ‘Kinderboek van het jaar’. Het bekendst zijn de Pompelmoesboeken geworden, waarin Meester Pompelmoes en zijn huisgenoten Joachim de Geleerde Kater en De Fleurige Hond de hoofdrol spelen.

Simon Vinkenoog

(1928-2009)

Simon Vinkenoog was dichter, schrijver en journalist. Hij was de pleitbezorger van de Vijftigers en groeide uit tot symbool van de jaren zestig. Simon Vinkenoog debuteert in 1950 met de dichtbundel ‘Wondkoorts’. Hierna stelt hij de dichtbundel ‘Atonaal’ samen met daarin gedichten van de Vijftigers. Hij schrijft drie romans, later houdt hij zich vooral bezig met poëzie door lezingen en workshops te geven en bloemlezingen uit te brengen. Simon Vinkenoog schreef over jazz, poëzie, hippies, undergroundcultuur, dans, reizen en tal van andere onderwerpen.

Later schreef hij vaker over levensbeschouwelijke onderwerpen als mystiek, occultisme en parapsychologie. Zijn gedichten werden onder invloed van Jack Kerouac, William S. Burroughs, Allen Ginsberg en het gebruik van geestverruimende middelen steeds spiritueler van aard. Over de kosmos, liefde, wetenschap, religie, spiritualiteit, innerlijke bewustwording en de dood, schreef hij associatieve en bezwerende gedichten.

In 1998 verscheen ‘Vreugdevuur’ (gedichten en tekeningen) en op 10 september 2000 ‘De ware Adam’, gedichten rond de eeuwwisseling. In 2006 werkte hij samen met eenmansband Spinvis met als resultaat het album ‘Ja !’, waarop Vinkenoog gedichten voorleest. Vinkenoog stond bekend om zijn affiniteit met geestverruimende middelen. Zo schreef hij regelmatig over drugs in esoterisch magazine ‘Bres’ en was hij in 2006 lijstduwer voor ‘Groen Vrij’!’, een partij die staat voor de complete legalisering van cannabis.

Gewonnen prijzen: In 1993 de Johnny van Doorn prijs voor de gesproken letteren. Bekroond werk: zijn benadering van literatuur waarbij het experiment een centrale rol vervult. In 1986: de G.H. ’s- Gravesande prijs Bekroond werk: zijn stimulerende activiteiten op het terrein van de literatuur, in het bijzonder van de poëzie. Simon Vinkenoog overleed 12 juli 2009 aan de gevolgen van een hersenbloeding.

Remco Canpert

(geb. 1929)

De Nederlandse schrijver Remco Campert werd in 1929 in Den Haag geboren. Zijn vader was de dichter en journalist Jan Campert, die in 1943 overleed in het concentratiekamp Neuengamme. In 1950 richtte hij samen met Rudy Kousbroek het tijdschrift ‘Braak’ op. Campert debuteerde in 1951 met de dichtbundel ‘Vogels vliegen toch’. Hij behoort als dichter tot de Vijftigers. Zijn werk wordt gekenmerkt door het gebruik van spreektaal, een lichte ironie en een scherpe observatie. Camperts prozawerk is bij een groot publiek populair, dankzij de grote toegankelijkheid van zijn werk.

Naast gedichten schreef Campert korte verhalen en romans. Remco Campert debuteerde als romanschrijver in 1961 met ‘Het leven is verrukkulluk’. Het boek werd onmiddellijk een groot succes. In 1985 schreef hij het boekenweekgeschenk: ‘Somberman’s actie’. Dit verhaal werd in 1999 verfilmd. Ook andere verhalen werden verfilmd, zoals ‘Het gangstermeisje’ (1965). Van 1996 tot 2006 schreef Campert samen met Jan Mulder dagelijks onder de naam CAMU een column in De Volkskrant. Deze columns werden ook in bundels uitgebracht. Remco Campert werd in 1976 onderscheiden met de P.C. Hooft prijs.

Hugo Claus

(1929-2008)

Claus bracht zijn jeugd door in een nonnenpensionaat en een kostschool in Aalbeke. Tijdens de oorlogsjaren volgde hij enkele jaren gymnasiaal onderwijs. In 1946 verliet hij het ouderlijk milieu. Hij studeerde aan de academie voor beeldende kunsten en de toneelschool in Gent. Hugo Claus is een van de meest bekroonde schrijvers van het Nederlandse taalgebied. Hij debuteerde met lyrische poëzie in de bundel ‘Kleine reeks’. In Parijs maakte Claus kennis met de Nederlandse experimentele dichters en schilders. Hij maakte als schilder deel uit van de COBRA beweging. Hugo Claus bleek een veelzijdige man, ook als schrijver.

Als romanschrijver debuteerde hij in 1950 met ‘De Metsiers’. Op toneelgebied zijn vooral zijn tragikomedie ‘Een bruid in de morgen’ (1955) en het naturalistische ‘Suiker’ (1958) erg bekend. ‘Vrijdag’ uit 1969 is door Claus zelf verfilmd in 1980. Het belangrijkste werk van Hugo Claus is waarschijnlijk de roman ‘Het verdriet van België’ uit 1983, een familiekroniek waarin op subtiele wijze het politieke en sociale leven tijdens de Tweede Wereldoorlog beschreven wordt. Deze roman werd voor televisie bewerkt in 1994. Claus was niet alleen schrijver, maar ook schilder, librettist en film- en toneelregisseur. Omdat hij aan Alzheimer leed pleegde hij op 19 maart 2008 euthanasie.

Hij ontving veel literaire prijzen: waaronder, de Henriette Roland Holstprijs voor zijn toneelwerk in 1963, de Constantijn Huygensprijs in 1979, diverse keren de Belgische Staatsprijs, de August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie, de cultuurprijs van de stad Gent, de VSB-poëzieprijs in 1984, de Prijs der Nederlandse Letteren in 1986, de Preis für Europäische Poesie 2001, en 2002 – Leipziger Buchpreis zur Europäischen Verständigung voor   zijn gehele oeuvre, en nog veel meer prijzen !

Rudy Kousboek

(geb. 1929)

Rudy Kousbroek, pseudoniem van Herman Rudolf, werd geboren op 1 november 1929 te Pemantang Siantar (Sumatra). Hij kwam na de Tweede Wereldoorlog met zijn ouders naar Nederland. Daar studeerde hij wis- en natuurkunde in Amsterdam. Hij woonde van 1950 tot 1971 in Parijs. Constanten in zijn werk zijn de wetenschap, dieren (meer in het bijzonder katten), Nederlands-Indië en fotografie. In 1950 richtte hij met Remco Campert het literaire tijdschrift ‘Braak’ op. Kousbroek is een van de Vijftigers.

Kousbroek is een van de bekendste Nederlandse schrijvers, vooral door zijn briljante en humorvolle essays over de meest uiteenlopende onderwerpen. Hij debuteerde met de dichtbundel ‘Begrafenis van een keerkring’ in 1953. In 1978 ontving hij de Staatsprijs voor Letterkunde, de P.C. Hooftprijs, voor zijn beschouwend proza.  Vanaf de jaren zestig publiceerde hij essays in onder meer Hollands Maandblad, NRC Handelsblad en Vrij Nederland, waarin hij fel van leer trok tegen waandenkbeelden in uiteenlopende vakgebieden: filosofie, politiek, natuurwetenschap en geschiedschrijving. In 1975 krijgt hij de P.C. Hooftprijs voor zijn essayistische werk. Kousbroek is eredoctor in de filosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Ferdinand Bordewijk

(1884-1965)

Ferdinand Johan Wilhelm Christiaan Karel Emil Bordewijk, zoals hij voluit heet, is een unieke verschijning in de Nederlandse literatuur. Dit komt vooral door zijn opvallende manier van schrijven, die met de stroming ‘Nieuwe zakelijkheid’ in verband kan worden gebracht. Deze stijl kenmerkt zich door korte, bondige zinnen waaruit al het overbodige is weggehaald. Hoewel Bordewijk veel verschillende romans, verhalen en essays heeft geschreven, zijn slechts een paar van zijn romans en verhalenbundels bekend bij het grote publiek.

Hij viel de critici voor het eerst op bij het verschijnen van de novelle ‘Blokken’ in 1931. Daarna volgden ;Knorrende beesten;, 1933 en ‘Bint’, 1934. Dit drieluik vormt samen met de verhalenbundels ‘Fantastische vertellingen’ en ‘De wingerdrank’, en de romans ‘Karakter’ en ‘Rood paleis’ het bekendste deel van zijn oeuvre. Maatschappelijke verschijnselen van de jaren dertig zijn daarin tot in het absurde toe doorgevoerd.

F. Bordewijk werd op 10 oktober 1884 in Amsterdam geboren. Op 10-jarige leeftijd verhuisde hij naar Den Haag, het gezin zou nog vaak verhuizen. Zelfs zo vaak, dat het verhaal de ronde doet dat zijn vader toen hij weer een nieuwe woning betrad, zei: “Volgens mij heb ik hier al eens gewoond.” In 1914 trouwde hij met Johanna Roepman, een Nederlandse componiste. In 1919 werd Bordewijk zelfstandig advocaat, een beroep dat voor hem altijd op de eerste plaats kwam. Het schrijven heeft hij altijd als tijdverdrijf naast zijn werk beschouwd. Alleen tijdens de Tweede Wereldoorlog (maart 1945) verliet hij Den Haag tijdelijk omdat zijn huis bij een bombardement werd vernield, daarbij ging zijn omvangrijke bibliotheek verloren. Bordewijk weigerde zich in de Tweede Wereldoorlog aan te sluiten bij de cultuurkamer, hierdoor mocht hij niet meer schrijven. Onder het pseudoniem Emile Mandeau schreef hij in 1944 de novelle ‘Verbrande erven. Een plaatsbeschrijving’. Een van zijn grootste successen ‘Karakter’ (1938) schreef Bordewijk tijdens een vakantie in Engeland. Hoewel veel van zijn werk gerelateerd kan worden aan het leven dat hij leidde, is het opvallend dat Bordewijk zelf leven en werk altijd als strikt gescheiden beschouwde. Als thema in zijn werk staat ‘de ondergang’ of degeneratie centraal. Motieven daarbij zijn tucht en angst, die zich vaak manifesteren in een personage. Opvallend is dat Bordewijk ambivalent is in het gebruik van deze motieven: hij lijkt zowel bewondering als afkeer te hebben van tucht en angst, waardoor het moeilijk is zijn werk te typeren. Later in zijn leven heeft Bordewijk de belangrijkste oeuvre prijzen gekregen, zoals de P.C. Hooft prijs in 1953 voor zijn ‘Studiën in volksstructuur’ en ‘De doopvont’. In 1957 ontving hij de Constantijn Huygens prijs voor zijn gehele oeuvre en in 1954 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau.

Simon Vestdijk

(1998-1971)

Simon Vestdijk is een bekende Nederlandse schrijver en dichter die in 1898 in Harlingen werd geboren. Verlegenheid, dromerigheid en een sterke verbeelding kenmerkten Vestdijks introverte karakter. Hij stelde zich allerlei waanbeelden voor die hem angst aanjoegen. Die angst in hem – en in de mens in het algemeen – heeft hem een schrijversleven beziggehouden. Vestdijk studeerde medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam en leerde daar de dichter en scheepsarts Slauerhoff kennen. Na korte tijd als arts gewerkt te hebben richtte hij zich geheel op het schrijven.

In 1933 debuteerde Vestdijk als prozaïst met het verhaal ‘De oubliëtte’. Vestdijks werkwijze had een sterk wetenschappelijk karakter. Voor hem was een belangrijk onderdeel van het schrijfproces de voorbereiding op zijn onderwerpen, zijn personages en zijn decors. Dat alles werd grondig bestudeerd en voor het schrijven gedetailleerd op fiches gezet. Diverse malen is hem een professoraat is aangeboden, dat hij steeds weigerde, daar het hem van zijn ‘normale’ werk zou afhouden.

Vestdijk heeft in veel van zijn romans getracht zijn leven in kaart te brengen. Dat geeft die boeken een autobiografisch karakter. Hij baseerde zijn beschrijvingen op zijn ervaringen en herinneringen. Sinds zijn besluit in 1932 definitief schrijver te worden, schrijver van beroep, heeft hij gemiddeld twee romans per jaar afgeleverd en grote hoeveelheden gedichten, verhalen, essays, kritieken en vertalingen. Menig schrijver heeft hij daarmee respect afgedwongen.

Nagenoeg alle Nederlandse literaire prijzen zijn hem toegekend, onder meer de P.C. Hooft prijs in 1950; de Constantijn Huygens prijs in 1955; en de Staatsprijs der Nederlandse Letteren in 1971.

Belcampo

(1902-1990)

De Nederlandse schrijver Belcampo werd in Naarden geboren als Herman Pieter Schönfeld Wichers. Herman Schönfeld Wichers trok al jong uit Rijssen weg. Hij studeerde in Leiden en Amsterdam, hij werd meester in de rechten, maar na drie maanden op een advocatenkantoor te hebben gezeten begreep hij dat dit niet de bedoeling van zijn leven kon zijn. De daaropvolgende studie voor notaris was hem veel te droog. Hij ging, tot verdriet van zijn vader en wanhoop van zijn moeder, aan het zwerven door Zuid-Europa, waarbij hij zich in het leven hield door portretten te tekenen in ruil voor een maaltijd of een slaapplaats in het hooi.

Bij terugkomst schreef hij ‘De zwerftocht van Belcampo’ (1938), een boek dat zijn literaire doorbraak betekende. Omdat Belcampo niet wilde leven als advocaat of als notaris, en besloten had niet van zijn verhalen te gaan leven, om voor zijn plezier te kunnen blijven schrijven, begon hij in 1938 met de medicijnenstudie, die hij in 1949 afrondde. Hij was huisarts in Bathmen en vanaf 1967 studentenarts in Groningen. In 1935 verscheen zijn eerste bundel: ‘Verhalen’. Zijn beroemdste verhaal is ‘Het grote gebeuren’ (1958), dat zich afspeelt in het stadje Rijssen op de dag van het Laatste Oordeel. Het verhaal werd door Jaap Drupsteen in 1975 voor de televisie bewerkt. Belcampo schreef een omvangrijk oeuvre van fantastisch-romantisch proza. Belcampo werd in 1960 onderscheiden met de cultuurprijs van de stad Groningen en in 1983 met de Tollens prijs.

Anton van Duinkerken

(1903-1968)

Anton van Duinkerken is pseudoniem voor Wilhelmus Johannes Maria Antonius Asselbergs. Van Duinkerken was een Nederlandse dichter, essayist, redenaar en literatuurhistoricus. Hij begon aan een opleiding tot priester maar stopte daarmee om naar Amsterdam te verhuizen en daar redacteur van De Tijd te worden. Door zijn veelzijdige begaafdheid en kritisch-polemische stijl behoorde Van Duinkerken al vroeg tot de leidende figuren van de rooms-katholieke jongerenbeweging rondom het maandblad De Gemeenschap.

Toen sommige vrienden zich ontwikkelden in fascistische richting, koos hij onvoorwaardelijk voor de democratie. Omdat hij door de Duitsers als gevaarlijk werd beschouwd vanwege zijn publicaties waarin hij het nationaal-socialisme veroordeelde werd hij in 1942 bijna acht maanden geïnterneerd in het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel.

Zijn zeer omvangrijke werk omvat gedichten, kritieken, essays, cultuurhistorische beschouwingen en literair-historische studies. In zijn poëzie, die uiteenloopt van verliefd tot hekelend, van vroom tot joviaal, spreekt zijn bewogenheid zich uit in een eenvoudige vorm. In 1966 ontving hij de P.C. Hooft prijs voor zijn gehele oeuvre.

Anna Blaman

(1905-1960)

Anna Blaman was het pseudoniem van Johanna Petronella Vrugt. Anna Blaman studeerde aan de kweekschool en haalde in 1924 haar onderwijsakte en in 1926 de hoofdakte. Later (1945) haalde ze nog een MO-akte Frans. Na de Tweede Wereldoorlog legde ze zich helemaal op het schrijven toe. In haar kweekschooltijd werd ze zich bewust van haar homoseksuele geaardheid. In 1936, toen ze in het ziekenhuis lag i.v.m. een nierziekte, maakte ze kennis met Alie Bosch, een verpleegster, de vrouw waarmee ze een ongelukkig verlopen verhouding had, maar met wie ze wel haar hele leven bevriend zou blijven.

Anna Blaman debuteerde in 1941 met ‘Vrouw en vriend’. In de NSB-pers werd er negatief over geschreven. Het boek had (wellicht mede daardoor) zo’n succes, dat het zelfs op de zwarte markt werd verhandeld. Vanwege de erotische en homoseksuele passages in haar tweede boek ‘Eenzaam avontuur’ reageerde de gereformeerde en de katholieke pers vernietigend. Terugkerende thema’s in het werk van Anna Blaman zijn de zinloosheid en eenzaamheid van het bestaan, het angstig ronddwalen van de mens op de van God verlaten wereld en de verschillende verschijningsvormen van de liefde. Maar, hoe bitter ze dit ook beschrijft, ze kiest in haar werk de kant van degene die blijft vechten voor waardigheid.

Blaman werd beïnvloed door het Franse existentialisme. Anna Blaman schreef cabaretteksten voor Wim Sonneveld. Anna Blaman overleed op 13 juli 1960 aan een hersenembolie (bloedstolsel in de hersenen). In november van dat jaar werd haar onvoltooide roman ‘De verliezers’ gepubliceerd. Anna Blaman werd op 16-07-1960 begraven op de begraafplaats Hofwijk aan de Delftseweg in Overschie. Op haar steen kwamen de eerste woorden van haar gedicht ‘Winter’: “Ik ben gestorven zonder het te weten, want anders had ik mij toch wel verzet.” In een fragment van een brief aan haar uitgever aan het slot staat de opzet van de laatste hoofdstukken aangegeven.

Prijzen: Literatuurprijs in 1949 van de gemeente Amsterdam voor ‘Eenzaam avontuur’. Anna Blaman weigerde deze prijs, omdat ze gekwetst was door de (kleinburgerlijke) kritiek op haar werk en op de oprechtheid daarvan. Literatuurprijs in 1956 van de gemeente Amsterdam voor ‘Op leven en dood’. De P.C. Hooft prijs in 1956 voor haar hele oeuvre.

Hella Haasse

(Geb. 1918)

Hella Serafia Haasse is de belangrijkste Nederlandse vernieuwer van het genre van de historische roman in de tweede helft van de twintigste eeuw. Hierin is ze een waardige opvolger van schrijvers als Louis Couperus, en Simon Vestdijk. In 1940 meldde zij zich aan bij de toneelschool. Toneelspelen vormde voor haar, achteraf bezien, de voedingsbodem voor het schrijven van romans. In 1943 deed zij eindexamen aan de toneelschool; in 1944 beëindigde zij haar toneelloopbaan. Vanaf 1944 wijdde Hella Haasse zich onafgebroken aan het schrijven.

Hella debuteerde in 1945 als dichteres met ‘Stroomversnelling’. Aanvankelijk schreef zij, naast enige poëzie, toneel- en cabaretteksten, na enkele jaren vrijwel alleen proza. De novelle ‘Oeroeg’ (1948) is grotendeels gebaseerd op haar jeugd in Nederlands Indië. ‘Oeroeg’ is het verhaal van de vriendschap tussen een Indonesische jongen en de zoon van een Nederlandse administrateur op een theeonderneming in Nederlands-Indië die zorgde voor haar doorbraak. Met dat boek won Hella Haasse de novelle-prijsvraag die de CPNB in 1948 uitschreef; de bekroonde novelle werd dat jaar het Boekenweekgeschenk. ‘Oeroeg’ werd in 1993 verfilmd en is in tien talen vertaald. Hella Haasse is veel gelezen en zeer gewaardeerd auteur.

Aan haar werk werden verscheidene literaire prijzen toegekend: in 1958 de Nationale Atlantische prijs voor ‘De ingewijden’; in 1960 de Internationale Atlantische prijs voor dezelfde roman; in 1962 de Visser Neerlandiaprijs voor het toneelstuk ‘Een draad in het donker’; in 1977, de Littéraire Witte Prijs voor ‘Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven’. Zij ontving in 1981 de Constantijn Huygens prijs, in 1984 de P.C. Hooft prijs, in 1985 de dr. J.P. van Praag prijs, en in 2004 ontving ze de prestigieuze Prijs der Letteren. Na dertig jaar lang beschouwd te zijn geweest als een talentvolle verteller, en vooral als de schrijfster van ‘Oeroeg’, krijgt zij nu alom erkenning als een van de grootste nog levende Nederlandse auteurs.

Theun de Vries

(1907-2005)

De eerste literaire werken van Theun de Vries waren dichtbundels. ‘Rembrandt’ (1931) was zijn eerste grote roman. Opvallend in dit werk is de grote kennis van de auteur over het leven in de zeventiende eeuw. Voor de Tweede Wereldoorlog schreef hij een aantal streekromans, waarin hij aandacht schonk aan de sociale omstandigheden in de provincie. Theun de Vries sloot zich aan bij de communistische partij en werd letterkundig redacteur van De Tribune/Volksdagblad. Theun de Vries was als schrijver en dichter met zijn oeuvre van ruim honderd boeken over tal van onderwerpen soms moeilijk te plaatsen.

Dat gold evenzeer voor zijn persoon. Als communist en ex-verzetsman werd de auteur zowel geprezen als verguisd. In de jaren vijftig, tijdens de Koude Oorlog, wilden sommige boekverkopers zijn werken zelfs helemaal niet wegens diens sympathie voor Moskou. De schrijver was in hun ogen een collaborateur die slechts Sovjetpropaganda schreef. In de oorlog was De Vries in het verzet actief. Hij werd opgepakt en opgesloten in het concentratiekamp bij Amersfoort, waaruit hij door mensen uit de illegaliteit werd bevrijd. Na de inval in Hongarije in 1956 kon hij zich niet meer verenigen met de Russische politiek, maar verbrak pas in 1971 de band met de communistische partij. In dat jaar verscheen: ‘Het meisje met het rode haar’, dat door Ben Verbong in 1981 werd verfilmd. Deze roman gaat over de verzetsstrijdster Hannie Schaft. De kracht van zijn werk was te vinden in de beschrijving van personages en hun situatie, in het oproepen van de sfeer, vaak van een historische periode en in de gedegenheid van de compositie. Hoewel hij enkele dichtbundels op zijn naam heeft is De Vries vooral bekend als veelzijdig schrijver van meeslepend, verhalend proza.

De nadruk in veel van zijn werk ligt op het sociale element in de samenleving, dat hij bij voorkeur tekent in tijden van verandering. In 1962 werd Theun de Vries bekroond met de P.C. Hooft prijs. In 1979 werd hem een eredoctoraat in de geschiedenis aangeboden aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Theun de Vries was ook actief als toneel- en hoorspelschrijver en schreef biografieën en essays.

W.F. Hermans

(1921-1995)

Willem Frederik Hermans is een Nederlandse proza-schrijver. Hij wordt algemeen beschouwd als één van de belangrijkste Nederlandstalige schrijver van de twintigste eeuw. Zijn oeuvre is erg veelzijdig. Willem Frederik Hermans kraakte Nederland in zijn boeken en essays voortdurend af. Aan de andere kant was hij van mening dat een schrijver moest schrijven over wat hij het beste kent: zijn afkomst, zijn ervaringen en zijn land. W.F. Hermans debuteerde met poëzie: ‘Kussen door een rag van woorden’. Deze bundel gaf hij in eigen beheer uit.

Daarna volgden recensies, essays en verhalen. Zijn romandebuut was ‘Conserve’ in 1947. Hermans is medewerker en redacteur van talloze periodieken (tijdschriften) geweest. Als criticus en essayist (schrijver van literaire opstellen) geniet hij dan ook grote faam. Het meest berucht werd hij door zijn polemieken (strijdschriften) in ‘Mandarijnen op zwavelzuur’: felle kritieken op welhaast alle belangrijke Nederlandse auteurs van de vorige eeuw. Overigens deed hij dit – naar eigen zeggen – uit bezorgdheid om het bedroevend lage niveau van onze literatuur. Veel van zijn kritisch-essayistisch werk is verzameld in lijvige bundels.

Literaire Prijzen. Essayprijs van de stad Amsterdam in 1949 voor ‘Fenomenologie van de pin-up girl’. Prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1942-1945, 1957 voor zijn verdiensten op het gebied van het korte verhaal (geweigerd). Vijverberg-prijs in 1966 voor ‘Nooit meer slapen’. Hermans bestemde het geld voor de actie ‘Eten voor India’. De P.C. Hooft prijs in 1971 weigerde hij, omdat in een eerste brief van het ministerie d.d 22-12-1972, gemeld werd dat de geldprijs 18.000 gulden bedroeg, maar men in een excuusbrief van 11-01-1973 schreef dat dat een tikfout was. Het bedrag was 8.000 gulden. Vervolgens meldde Hermans minister P.J. Engels dat ‘hij niet bekroond wenste te worden door een minister wiens handtekening van de ene op de andere dag 10.000 gulden in waarde daalt’. Wel aanvaardde hij de Prijs der Nederlandse Letteren 1977 voor zijn gehele oeuvre.

Gerard Reve

(1923-2006)

Gerard Reve was een van de grootste en tegelijk meest omstreden Nederlandse schrijvers van de twintigste eeuw. Geregeld kwam hij in de publiciteit wegens zijn non-conformistisch optreden en zijn provocerende uitspraken over onder meer politiek, ras, seksualiteit, koningshuis, religie en bekende persoonlijkheden. Het eerste ‘echte’ boek van Reve, namelijk ‘De avonden’ uit 1947, publiceerde hij onder de naam Simon van het Reve. Het boek riep felle reacties op in het naoorlogse Nederland. Het werd afgewezen om de navrante uitzichtloosheid die uit het boek sprak, de verstikkende sfeer en de onbarmhartige tekening van de oppervlakkig levende ouders. Maar diverse literatoren uit die tijd, zoals Vestdijk, Anna Blaman en W.F. Hermans, prezen het boek om de stijl, compositie en psychologische zeggingskracht. Reve verwierf voor dit boek de Reina Prinsen Geerligs prijs, wat het prestige van het boek ten goede kwam. Na ‘De avonden’ volgde een moeilijk te karakteriseren periode in Reve’s schrijverschap.

Hij publiceerde novellen die tot zijn beste werk gerekend worden, ‘Werther Nieland’, ‘De ondergang van de familie Boslowits’ en ‘De laatste jaren van mijn grootvader’. Reve zelf zocht naar een andere vorm voor zijn schrijverschap. Die vond hij niet zozeer in de bundels ‘Tien vrolijke verhalen’ en ‘Vier wintervertellingen’ maar wel in de zeer succesvolle brievenboeken ‘Op weg naar het einde’ en ‘Nader tot U’ uit de jaren zestig, waarin hij feitelijk zijn eigen genre creëerde en voor het eerst na ‘De avonden’ veel succes had bij een groot publiek.

Dit hing samen met de publieke manifestatie van zijn homoseksuele geaardheid, ongehoord in die tijd, en de opzienbarende toetreding tot de katholieke kerk. Reve slaagde erin op een of andere wijze de cultus rond zijn persoon te stimuleren: door eigen taalgebruik en humor maar ook door zijn thematiek tot een soort van roeping te verheffen. Reve en W.F.Hermans hielden zich verre van letterkundige kringen en kliekjes. Reve is, kortom, een uitzonderlijk fenomeen geweest in de recente, Nederlandse letterkunde.

Prijzen: Mr. H.G. van der Vies prijs 1960 voor ‘Het Moorlandshuis’. Prozaprijs van de gemeente Amsterdam 1963 voor ‘Tien vrolijke verhalen’. Prozaprijs van de gemeente Amsterdam 1966 voor ‘Op weg naar het einde’. P.C. Hooft prijs 1968 voor proza voor zijn gehele oeuvre (bij de uitreiking zoent hij minister Marga Klompé). Prijs der Nederlandse Letteren 2001.De Belgische koning weigerde de prijs uit te reiken vanwege een onderzoek naar mogelijke strafbare handelingen van zijn partner Schafthuizen met een minderjarige. Dit ontlokte Remco Campert in de volkskrant van 12-11-2001 de uitspraak: ‘Liever omhangen regeringen en hoven de grootste moordenaars met de versierselen van een of andere huisorde, in plaats van een schrijver met het hem toekomend respect te behandelen’.

Harry Mulisch

(Geb. 1927)

In 1947 publiceert Elseviers Weekblad Mulisch’ eerste verhaal: ‘De kamer’. In 1951 krijgt hij de Reina Prinsen Geerligs prijs voor zijn eerste roman ‘Archibald Strohalm’ (veel van zijn hoofdpersonen, hebben de initialen van zijn moeder). In datzelfde jaar emigreert zijn moeder naar Amerika. Mulisch’ romans uit deze eerste periode zijn complex van structuur en daardoor vrij moeilijk te begrijpen. De verhalen en het toneelwerk zijn beter toegankelijk. Een hoogtepunt in deze periode vormt de roman ‘Het stenen bruidsbed’ (1959).

mulisch

Harry Mulisch (links)

Het werk van Mulisch heeft vaak een metafysisch karakter. Hij wordt geprezen om zijn romancompositie. Vaak zijn er binnen zijn romans verschillende verhaallijnen te trekken. Mulisch ziet schrijven als een magisch proces. De werkelijkheid is volgens hem geen toevallig gegeven: er is een verborgen samenhang. Toeval bestaat niet, alles heeft een diepere betekenis: de geschiedenis is een wetmatig proces. De taak van de schrijver is om de diepere betekenis van de werkelijkheid zichtbaar te maken. Dat kan volgens Mulisch door mythen en symbolen in de werkelijkheid te herkennen. De grote verhalen van de mensheid verbeelden de diepere betekenis van de werkelijkheid, het levensraadsel. Mulisch laat zijn werk aansluiten op die grote verhalen. De schrijver verandert in het schrijfproces (op magische wijze) de werkelijkheid zodanig, dat in de gebeurtenissen het bovenpersoonlijke zichtbaar wordt, waardoor ze tot mythe worden verheven. Deze literatuuropvatting wordt magisch-mythisch genoemd. Mulisch heeft de meeste vertalingen uit de geschiedenis van de Nederlandse literatuur op zijn naam staan. In meer dan dertig talen zijn de boeken van Mulisch te koop. Hij was naast zijn schrijverschap actief als redacteur van Podium (1958-1962). van Randstad (1961-1969) en van De Gids (1965-1990). Sinds 1962 is hij bestuurslid van De Bezige Bij, de uitgeverij waar hij vanaf zijn eerste publicaties actief is.

Mulisch krijgt in 1957 de Bijenkorf Literatuurprijs, voor ‘Het Zwarte Licht’ – en ook in 1957 de Anne Frank prijs voor ‘Archibald Strohalm’. In zijn latere jaren viel Mulisch regelmatig in de prijzen o.a: 1961 Athos prijs voor zijn gehele oeuvre, 1963 ANV-Visser- Neerlandia prijs voor ‘Tanchelijn’ – 1963 Vijverberg prijs voor ‘De zaak 40/61’. In 1977 de Constantijn Huygens prijs en de P.C Hooft prijs voor zijn gehele oeuvre. Nog veel meer prijzen kreeg Mulisch. Op Internet kunt U de chronologische lijst van al zijn gewonnen prijzen vinden.

Louis Paul Boon

(1912-1979)

De Vlaamse schrijver, kunstschilder en dichter Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Aangezien zijn boeken in Vlaanderen slecht werden ontvangen en slecht verkochten, werd zijn meesterwerk ‘De Kapellekensbaan’ door uitgeverij Manteau geweigerd. ‘Mijn kleine oorlog’ (1946) was het laatste boek dat Boon bij Manteau publiceerde. Boon groeide tussen de twee wereldoorlogen op met de idealen van broederschap en solidariteit en ontwikkelde een sterk socialistisch engagement en een nooit aflatende sympathie voor de kleine man.

Behalve als een sociaal bewogen en maatschappijkritisch auteur geldt Boon ook als een van de grote vernieuwers van de naoorlogse roman in Vlaanderen en Nederland. Daarnaast valt Boon op door zijn onorthodoxe schrijfstijl: hij put uit het volkse taalgebruik en laat de traditionele literaire stijl volledig ontsporen. Op een volstrekt unieke manier combineert hij een volkse taal met een complexe vorm en een doorwrochte wereldbeschouwing. Door zijn politieke engagement, zijn pessimistisch wereldbeeld en zijn kritiek aan het adres van kerk en burgerij maakte Boon in het overwegend katholieke Vlaanderen al snel vijanden.

Daartegenover staat dat zijn uitzonderlijke talent en scherpzinnigheid al even snel werden erkend. Hij behoorde in de vroege jaren vijftig tot de kring van Tijd en Mens, het tijdschrift van de literaire vernieuwing in Vlaanderen, en inspireert vandaag nog steeds nieuwe generaties schrijvers. In 1952 verscheen zijn eerste uitgave in Nederland, ‘Twee spoken’ bij uitgeverij de Arbeiderspers; nieuwe titels volgden elkaar in razend tempo op, waaronder: ‘De Kapellekensbaan’ (1953), ‘Reservaat’ (vijf delen, 1953-1957), ‘Menuet’ (1955). zijn de meest vertaalde romans van Boon.

Prijzen In 1942 – Leo J. Krynprijs voor, ‘De voorstad groeit’, In 1957 – de Henriette Roland Holst prijs voor, ‘De kleine Eva uit de kromme Bijlstraat’, in  1966 – Constantijn Huygens prijs voor zijn gehele oeuvre, in 1972 – Multatuli prijs voor ‘Pieter Daens, of Hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht’.

Ward Ruyslinck

(Geb. 1929)

De Belgische schrijver Ward Ruyslinck is het pseudoniem van Raymond Charles Marie de Belser. Hij gebruikte ook de pseudoniemen Kroksteen en Barnt Rouislink. Hij begon al op vroege leeftijd te schrijven. Al in 1943 schreef hij een roman, maar dit manuscript raakte zoek. Na het atheneum ging Ward Ruyslinck Germaanse filologie studeren, maar brak deze studie af na het plotselinge overlijden van zijn broer. Ruyslinck debuteerde in 1951 met de gedichtenbundel ‘De citer der tijd’.

Het eerste proza kwam in 1957 uit: ‘De ontaarde slapers’. Groot succes had de auteur met ‘Wierook en tranen’ (1958). In deze korte roman gaat het over de oorlogsherinneringen van kinderen uit de Tweede Wereldoorlog. Hij was een veelgelezen auteur, omdat hij op de verplichte literatuurlijst van talloze middelbare scholen voorkwam. In vrijwel het hele werk van Ruyslinck zit maatschappijkritiek verweven naar aanleiding van zijn vernietigde jeugd. Hij stelt zich vragen bij de grote onderdrukkende systemen als het kapitalisme, de (katholieke) godsdienst en de staat met zijn militaire apparaat. Toch wordt, alles bij elkaar genomen, die maatschappijkritiek te gevoelig tot sentimenteel geuit, soms lees je een pathetische aanklacht. Daardoor komt zijn stijl in onze 21e eeuw wat bombastisch over, toch blijven de vragen actueel. Aangezien Ruyslinck zich niet opwerpt als de grote hervormer of beeldenstormer en zijn vertellingen gesitueerd kunnen worden binnen het kleinburgerlijke zwoegende bestaan van de meerderheid, stuit hij niet op afwijzing van het Belgische establishment. Hij behoort eind de jaren 60 en begin de jaren 70 tot het kransje van auteurs dat werd uitgegeven door Angèle Manteau.

Prijzen in de jaren vijftig: in 1956 – Poëzieprijs der Algemene Kunstkamer in België voor ‘Fanaal in de mist’, in 1958 de Romanprijs der Provincie Antwerpen voor ‘De ontaarde slapers’, in 1958 de Literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek voor ‘De ontaarde slapers’. Er zouden nog vele prijzen volgen voor Ward Ruyslinck

Enkele belangrijke buitenlandse schrijvers

Jean-Paul Sartre

(1905-1980)

Jean-Paul Sartre was een Franse schrijver en filosoof, scriptschrijver, en toneelschrijver. Op het lyceum leerde Sartre Paul Nizan kennen. Jean-Paul Sartre studeerde vanaf 1924 aan het Ecole Normale Supérieure, waar hij Simone de Beauvoir ontmoette. Zij zou zijn levensgezellin worden. Vanaf 1929 studeerde hij filosofie. Jean-Paul Sartre werd docent in het middelbare onderwijs in Le Havre, Laon en Parijs en schreef filosofische essays. Sartre ontwikkelde zich tot voortrekker van het Franse existentialisme.

Deze stroming werd aangevoerd door Dumas en Sartre en had als filosofie, dat de mens vrij is in zijn keuzes en zelf ook de volledige verantwoordelijkheid heeft voor zijn bestaan. Jean-Paul Sartre kende aan het bewustzijn een grote onafhankelijkheid toe, maar erkende ook het belang van de realiteit. De roman “La nausée” (1938) zorgde voor de doorbraak van Jean-Paul Sartre. Met de novelle “Le mur” (1939) en het theaterstuk “Les mouches” (1943) maakte hij het existentialisme bekend bij velen.

Sartre liet zich uit over tal van Politieke onderwerpen. De belangrijkste boeken van Jean-Paul Sartre verschenen ook in een Nederlandse vertaling. Jean-Paul Sartre werd in 1964 onderscheiden met de Nobelprijs voor literatuur, maar hij weigerde die in ontvangst te nemen. Sartre overleed in april 1980 in een ziekenhuis in Broussais bij Parijs. De Franse filosoof Jean-Paul Sartre was één van de invloedrijkste denkers uit de twintigste eeuw. Zijn filosofie van de vrijheid was erg populair in het naoorlogse Frankrijk.

Heinrich Böll

(1917-1985)

Heinrich Böll begon al vroeg met het schrijven van gedichten en kleine verhalen en was een van de weinige jonge jongens die zich niet bij de Hitlerjugend aansloot. Hoewel zijn oudste broer Alois dit wel deed om zijn vaders zaken niet failliet te laten gaan. In 1937 begon Heinrich Böll te werken als boekenverkoper tot in de lente van 1938 toen hij deze baan verliet en zijn eerste pennenvruchten schreef, hij gaf verder privéles en las zeer veel. In 1939 begon hij op de Universiteit met Klassieke Philologie en Duits. Zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog zouden vooral in zijn eerste literaire werken een grote rol gaan spelen.

Kort na de oorlog bood de toen nog onbekende auteur Heinich Böll, zijn eerste roman, ‘De Engel Zweeg’, tevergeefs aan bij de uitgever die eerder zijn verhalen had gepubliceerd. De toen geldende bezwaren tegen deze roman, zou men kunnen zien als het klassieke excuus: het volk zat niet te wachten op oorlogsliteratuur in een tijd van wederopbouw. In 1992 gaf de weduwe van Böll het volledige manuscript vrij voor publicatie. De roman, waarvan alleen al in de maand na verschijnen meer dan 50.000 exemplaren werd verkocht, werd in Duitsland onthaald als de literaire sensatie van de jaren negentig.

Aanvankelijk schreef Böll vooral verhalen waarin de oorlog een grote rol speelde, maar vooral na 1960 ging hij ook omvangrijke romans schrijven waarin, net als in zijn korte verhalen, kritiek op de maatschappij een grote rol speelde.

Zo is de ontwikkeling van Duitsland na 1945 tot consumptiemaatschappij in zijn roman ‘Ansichten eines Clowns’ uit 1963 verwerkt, waarin hij, via een rebelse hoofdfiguur, grondig afrekent met allerlei vormen van burgerlijke pose met conservatieve waarden als gezin, staat en kerk.

Bölls verhouding met de katholieke kerk is altijd erg problematisch geweest. Hoewel hij wel gelovig was, verwierp hij de onfeilbaarheid van de paus. Bovendien stond hij erg wantrouwig tegenover de officiële kerk en haar autoriteiten, die hij verweet geen weerstand te hebben geboden tegen het (Nazi)regime, wel integendeel, en dus mee verantwoordelijk achtte voor de menselijke problemen in een miserabele Duitse maatschappij.

Naast verhalen en romans schreef Böll ook hoorspelen, drama en maatschappijkritische bespiegelingen. Heinrich Böll verloor zijn tenen in de Tweede Wereldoorlog, toen hij voor de Nazistische troepen aan het oostfront moest vechten. ‘Der Zug war pünktlich’ (1949), zijn eerste gepubliceerde roman gaat dan ook over de oorlogservaringen van een jonge soldaat die naar het oostfront wordt gestuurd. Zijn werk is in meer dan 30 talen vertaald en hij is een van de meest gelezen schrijvers in Duitsland. Böll ontving in 1972 de Nobelprijs voor de Literatuur.

Albert Camus

(1913-1969)

Albert Camus, werd geboren in Algiers. Hoewel de familie van Camus arm was kon Albert, door een bijbaantje, in 1933 toch filosofie studeren aan de universiteit van Algiers. Camus werkte als journalist aanvankelijk in Algiers, maar later in Parijs, waar hij leraar en rector werd van de vermaarde Parijse uitgeverij Gallimard. Albert Camus wordt beschouwd als een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw. In de jaren veertig en vijftig verschenen Camus’ beroemdste romans: ‘De pest’ en ‘De val’. Ze worden beschouwd als voorbeelden van het existentialisme, een stroming waarvan hij met Jean-Paul Sartre als de belangrijkste vertegenwoordiger wordt gezien.

Uiteindelijk kwamen de twee filosofen als kemphanen tegenover elkaar te staan, toen Sartre in ‘Les Temps Modernes’ een aanval op Camus publiceerde. Camus was een humanist en zag het leven als een absurditeit. In het bijzonder in ‘L’homme révolté’ (1951), dat handelt over de geestelijke vrijheid van de mens, schreef Camus over zijn filosofische denkbeelden. Hij streefde de idealen uit de klassieke Griekse filosofie na, waarin schoonheid, harmonie en evenwicht belangrijke elementen waren. Camus wees het historisch materialisme, dat elke vrijheid ontkent af, hij verweet Sartre dat hij God verwierp maar ondertussen een voortdurende vooruitgang van de geschiedenis, onder communistische vlag natuurlijk, vergoddelijkte. Hij zag zowel het belang van het religieuze als van de geschiedenis in, maar geloofde in absolute zin in geen van beide. In de jaren vijftig schreef hij veel toneelwerken en romans. Tegen een communistische vriend zei Camus ooit de historische woorden. “Wat er ook mag gebeuren, ik zal jou altijd verdedigen tegen de geweren van het executiepeloton. Maar jij zult gedwongen zijn goed te keuren dat men mij fusilleert. Denk daar maar eens goed over na.”

In 1957 werd de Nobelprijs voor literatuur aan hem toegekend. In 1960 kwam Albert Camus door een auto-ongeluk om het leven.

J.D. Salinger

(1920-2010)

Jerome David Salinger, een vreemde eend in de bijt ! Salinger wilde aanvankelijk acteur worden, maar werd militair in het Amerikaanse leger. Op het slagveld van de Tweede Wereldoorlog zeulde hij steevast een typemachine mee, om verhalen te schrijven met de oorlog als achtergrond. Aan zijn legertijd hield hij een afkeer van de gevestigde samenleving en een hang naar mystiek over. Een literaire ster werd Salinger dankzij zijn enige roman, ‘The Catcher in the Rye’ (1951), waarin hij als geen ander jeugdige onvrede, en afkeer van de ‘onechte volwassen wereld’ wist te verwoorden bij monde van de rebelse Holden Caulfield.

In Nederland verscheen het boek onder de titel ‘De vanger in het graan’. In de jaren na de publicatie van zijn debuutroman bevestigde Salinger met verscheidene verhalenbundels zijn reputatie, maar in 1965 werd het stil rond hem.

Al in 1953 was Salinger verhuisd van New York naar het piepkleine dorpje Cornish in New Hampshire. Daar sloot hij zich af van de buitenwereld. De invloed van zijn kleine oeuvre op de Amerikaanse literatuur is aanzienlijk. Naar eigen zeggen bleef Salinger schrijven. ”Ik hou van het schrijven, en ik verzeker je dat ik vaak schrijf. Maar ik schrijf voor mezelf en ik wil met rust worden gelaten”, zei hij in 1980 in een van de weinige interviews die hij gaf. Salingers dochter, Margaret, bevestigde in 2000 dat het huis in Cornish, New Hamphire, een door de auteur zorgvuldig geordende literaire nalatenschap bevat. In een kluis zouden de manuscripten van zeker vijftien ongepubliceerde boeken liggen. Mogelijk worden die alsnog uitgegeven nu Salinger is overleden. Hoewel hij zijn afzondering serieus aanpakte, is er het nodige bekend over Salingers leven. Zowel Time als Newsweek deed in de jaren zestig verwoede pogingen zoveel mogelijk informatie over Salingers leven op te duiken, resulterend in uitgebreide profielen. En er was het boek ‘In search of J.D. Salinger’, door biograaf Ian Hamilton, een doorwrocht en respectvol werk, dat niettemin (of juist daarom) leidde tot een rechtszaak. Salinger probeerde Hamiltons boek tegen te houden, omdat deze uit ongepubliceerde brieven citeerde. Er verschenen twee memoires van mensen die dichtbij hem stonden: minnares Joyce Maynard en dochter Margaret. Uit Margarets boek, ‘Dream Catcher’ (2000), komt een gespannen thuissituatie naar voren, die geheel in het teken stond van vaders droomwereld, waarin geen ‘phonies’ (nepdingen) waren toegestaan.

Aan het einde van de jaren veertig werd de verandering op literair gebied al merkbaar. De schrijvers, net als de dichters, weken vaker af van vaste patroon. Men ging spelen met de taal! Dat leverde soms verrassende resultaten op en soms ontstond er verwarring; wat heeft de schrijver bedoeld. Ook de lezer groeide mee met deze ontwikkeling en omarmde de nieuwe stijl. Schrijver en lezer vonden elkaar en beide beleefden er veel plezier aan.

Bronnen:

Bulkboek Literatuurkrant

Nederlandse literatuur 1900-2000

Literatuurgeschiedenis 20ste eeuw

Inghist / Wikipedia

Boeken VPRO / Schrijvers info

Uitgeverij van Oorschot

Ga naar het volgende hoofdstuk (Literatuur)

Terug naar het overzicht van de Jaren 50

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten