Home / Liedjes / Aan de rol

Aan de rol


Als het Maandag is,
dan is het al weer mis,
dan zijn wij al rap,
heel den dag op stap.
Met Jans en Grietje,
Catootje en Marietje,
meiden van de vlakte, zo je snapt.
Als het orgel komt,
en ons in de ooren bromt,
met een reuzen chanche,
draaien wij een reuzen dans.
Over de keien,
ziet men ons glijen,
ieder kijkt naar mij en Jans.

[Refrein:]
Aan de rol, aan de rol.
Met een half stuk in je bol,
gaan wij pierewaaien,
De orgels draaien
van klaartjes en van biertjes vol.
Aan de boem, aan de boem
met zo’n schoone vlaktebloem.
Het boemelen is zoo fijn,
een ieder groot en klein,
willen altijd met ons, op de vlakte zijn.

Naar een stil plantsoen,
gingen wij allen toen,
moe van dans en wijn,
in ’t gras, maneschijn,
Zoentjes geven,
eerst wat tegenstreven,
maar tenslotte zucht zij, wat fijn!
Catootje riep ‘ach heer,
schei toch uit; ik kan nietmeer.’
Jans die kreeg de last,
en zij riep ‘ik zit vast!’
Marietje zij kreunde,
Grietje die steunde,
en zij riepen ‘geef ons nog een kwast!’

[Refrein]

Daar klonk vol ontzet,
wat een schrik, ‘uit naam der wet,
dat geeft hier geen pas,
zo te leggen in het gras.’
Allen wij schrokken,
Jans viel van de sokken
en zij maakte gauw haar blouse vast.
Zoo ging het heele span,
Jans en ik heel vooran,
naar de Groenmarkt heen,
in de bak wat gemeen.
Maar wij allen zongen,
nog uit volle longen,
we zij toch lekker aan de rol geweest.

[Refrein]