 
                 
                 
                    Als de tros wordt losgesmeten
 Als de plank wordt weggesjord,
 Als je onderdrukt hoort snikken
 En je oog zoo brand’rig wordt.
 Als je al je lievelingen
 Schreiend op de kade ziet,
 Voel je voor het eerst hoeveel je
 In je landje achterliet.
Als je op stoomt langs de kade
 Naar de mysterieuse zee,
 En de menschen aan de oever
 Hollen lachend, huilend mee.
 Als je ’t slanke, ranke puntje
 Van de Westertoren ziet,
 Voel je voor het eerst hoeveel je
 In je landje achterliet.
Als de K’lonialen zingen
 Met een zenuwschor geluid:
 ’t Vaderland gaat nooit verloren
 Nou vooruit de haven uit’.
 Als je naast je d’officieren
 Trillen en verbleeken ziet,
 Voel je, o zoo fel, hoeveel je
 In je landje achterliet.
Als je aankomt in IJmuiden
 En de boot ligt even stil,
 Als de Hofmeester komt vragen
 Of je nog wat zenden wil.
 Als je even later langzaam
 Hollands kust verdwijnen ziet,
 Voel je martelend en sarrend
 Wat j ‘in Holland achterliet.
Als de vuurtoren nog zwakjes
 Uitsteekt boven ’t grijs en bruin,
 En de lijnen dan vervagen
 Van het mooie blonde duin.
 Als je turend in de verte
 Moeders trouwe oogen ziet.
 Voel je eind’lijk heerlijk huilend
 Wat j ‘in Holland achterliet. 
 
                     
                