
In de kranten stond te lezen,
Van een automan Romein,
Dat de Harderwijksche visschers,
Zoo barbaarsch en lastig zijn.
Maar wanneer zoo’n brave visscher,
Ook is naar Parijs toe-gaat,
Heeft hij om zijn rare kleeren,
Net dezelfde last op straat.
’t Is niet waar dat hier de jongens,
Zich gedragen als een zwijn,
Dat z’in Frankrijk en in Duitschland,
Netter en beleefder zijn.
Overal in alle landen,
Wordt ’n vreemdeling gehoond,
Die zich in een apenpakkie,
Ergens langs de weg vertoont.
Toen de Fransche damesmode,
Harembroeken voor wou slaan,
Hebben de Parijsche jongens,
Nog veel erger kwaad gedaan.
Toen een dame zich vertoonde
In zoo’n ongewone broek,
Hebben ze d’r afgeranseld,
Trapten ze d’r in een hoek.
Kleedt U deftig en gewoontjes
Als ge naar den vreemde gaat,
Neemt de Engelschman tot voorbeeld,
Niemand hindert hij op straat.
Jongens willen eenmaal spotten,
In Parijs of Harderwijk,
Overal waar ze gezond zijn,
Zijn ze overal gelijk.