Home / Liedjes / Brief van een landbouwer aan zijn zoon

Brief van een landbouwer aan zijn zoon

(Davids 1911)

Mijn lieve zoon, j’hebt me geschreven
Nu j ‘achttien jaar geworden bent,
Of ik j’een goede raad wou geven,
wat je moet worden beste vent;
Dat ’s voor je vader ongelogen
Een zware taak, een lastig ding,
Illusies zijn zoo gauw vervlogen
Het leven is zoo zonderling.
Als je gedwee je hoofd kunt bukken
Zal ’t jou misschien nog wel eens lukken,
Want o, de menschen zijn zoo slecht,
Die het hardst bedriegt heeft ’t meeste recht.
Jij moest de boerderij maar drijven,
Daar kan je minstens eerlijk blijven,
J’hebt een goed huis en lekker voer,
Dus jongenlief, blijf jij maar boer.
Mocht je de politiek soms lijen
Je krachten geven aan het land,
Die taak is lang niet te benijen,
Daartoe hoort sluwheid en verstand,
De politiek is slechts een leugen,
Z’ is als een maalstroom, als een kolk,
Want onder ’t mom van ’s lands belangen
Bedriegt men ’t arme burgervolk,
Terwille van een Kamerzetel
Doet ze zoo vurig en vermetel,
En zitten z’eenmaal op den stoel
Is ’t volk veel verder van het doel.
Om steeds te huich’len en te liegen
Om met een glimlach te bedriegen,
Dat ’s voor een eerlijk mensch een toer.
Neen jongenlief, blijf jij maar boer.
Of wil je geuren, wil je glimmen,
Trekt jou misschien het leger aan,
Dan zal je als je op wil klimmen
Beslist naar Indie moeten gaan.
Jij kan je daar wel onderscheiden,
Jij krijgt er vast het ridderkruis,
Maar ik zie mijn kind na lange tijden,
Misschien wel zonder armen thuis,
Zou jij wel bloed kunnen vergieten,
Zou jij een medemensch neerschieten,
Zou jij, trotsch alle deugd en moed
Je handen dompelen in bloed.
Zou jij een mensch den doodsteek geven,
Die wellicht nooit iets heeft misdreven,
Omdat je ’t bij het vaandel zwoer.
Neen jongenlief, blijf jij maar boer.
‘k Heb je mijn meening laten hooren,
‘k Heb jou, mijn zoon, advies verleend,
Je hoeft j’ er heusch niet aan te storen
Maar ‘k ben je Vader, die het meent,
Als alle vaders aandacht schonken,
Om hunne zonen bij te staan,
Waren er velen niet gezonken,
Zag geen stumper barrevoets gaan.
Laat Amsterdam je nooit verlokken,
Mijdt groote steden als de pokken,
Ik weet, de lichtstroom trekt ons aan
Ofschoon w’ er in ten onder gaan,
Hoevelen zijn niet door dat leven
Vernietigd, in het slijk gebleven.
’t Gevaar ligt ov’ral op den loer,
Neen jongenlief, blijf jij maar boer.

We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie

Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.

Sluiten