Ik heb de pen maar weer es effe opgenome,
Om je te schrijve dat het heel goed met me gaat,
Wat ben ik blij dat ik de beene heb genomen,
Want anders zat ik nou nog in de Kinkerstraat.
Heusch, Indië zus, dat is een fijn gezegend landje,
Ik kan je raaie zus, kom hier gerust naar toe,
Je hoeft geen vinger in koud water hier te steke,
Voor ’t kleinste kleinigheidje he je een baboe.
Je weet mijn man is in positie in de rubber,
Zoo een betrekking noemen ze hier een employee,
Die arme bliksem werkt zich op het veld de blutter,
Maar as d’r wat verdiend wordt deelt ie d’r van mee.
De koelies magge Willem allemaal graag lije,
En als ie opklimt wordt ie administrateur,
Zus, as ik dat beleef dan ben ‘k zoo rijk as Rotschild,
En kom ik in mijn eigen auto voor je deur.
Het is wat fijn hier Zus, want Willem z’n collega’s,
Die noemen me hier allemaal beleefd ‘Mevrouw’,
Ze mosten weten dat ik uit de Kinkerstraat kom,
Ik laat ze zoo maar smoezen Zus -ik hou me lou.
Iedere vrouw is hier in Indie een Dame,
Als je het ziet leg je te rollen van de gijn.
Die schele Kee, die bij ons in de straat gewoond het,
Die loopt hier ’s avonds rond: zoo dik in het satijn.
Je het geregeld een bestekkie as een sultan,
Mijn potje doet het kokkie en ze kookt fameus.
As ik wat hebben wil, dan gil ik effen ‘djongos’
En dalijk staan er twee Javanen voor mijn neus.
Het zijn net kinderen, het binnen goeje sulle,
Ze zijn gehoorzaam onderdanig en gevat,
Maar toch mot ik ze stevig in de gaten houe,
Ze hebben gist’re stenga roepia gejat.
Je gaat hier iedre dag, nou zeker tweemaal baaje;
Nou ik ben dol op water, meid, ik vin het best,
Maar je gaat hier niet in zoo’n witte kuipie sitte;
Je gooit hier kleine emmers water op je test.
En de Javanen baajen zoo maar in de kali
Mannen en vrouwen door elkaar, dat hindert niks.
Verbeeld je zus, dat je in de Keizersgracht doet;
Vlak voor me huis heb ik geregeld een ben-miks.
Seg Sientje, he je wel es rijsttafel gegete?
Nou ik bezweer je dat je dat es proeve mot.
Ik heb gehuild -een uur heb ik geen raad gewete
Van dat gemeene heete gloeie in m’n strot.
Het is een hutspotje van vijfentwintig schale,
As je d’r aan gewoon ben, meid, dan is het fijn,
De eerste keer het Wim de dokter motte hale,
Ik heb gewoon legge krimpe van de pijn.
Mijn Willem zeit, dat Indie d’r b’roerd an toe is;
Het vollek wordt hier zoo venijnig opgestookt.
Dat doet die Dekker en die rooie Abdoel Moeis;
Ik denk, dat die hier nog een leelijk pijpie rookt.
Ze wille hebbe, dat de Gouverneur ze anpakt
Want de Javaan is voor de politiek niet rijp;
En Willem zeit onze G.G. is veel te ethisch
‘k Mag lije dat ik vet word als ik het begrijp.
Je krijgt de senuwe hier meid van de miskiete,
Gut-gut wat steke je die salamanders vuil.
Ze komme ied’re nacht geregeld op visite
Op ieder plekkie van mijn lijf heb ik een buil.
Je slaapt hier heelemaal verstopt in de vitrasie;
Dat heet de klamboe, meid het is zoo’ n raar gezicht
’t Is net een poppenkast en as ik in m’n kooi kruip
Dan zeg ik: poppetje gezien-en kassie dicht.
Nou, Zus, het spijt me maar ik kan niet langer schrijve,
Want ik mot aanstonds op visite met mijn vent.
Ik mot me kappe, want het is een hooge oome;
D’r is receptie strakkies bij de Resident.
Doe alle kennisse de hartelijke groete,
‘k Hoop jullui allemaal over vijf jaar te zien.
En geef een fijne lange zoen van mijn an moeder
God segen jullui allemaal:
Je zuster Mien
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.