[langzaam gezongen]
’t Was gisteren enen dag van rouw
Mijn schoonmama die lieve vrouw
Die brachten ze naar ’t kerkhof ach
Wat akelig bang, wat droevige dag
Nu rust haar dierbaar kille lijk
Daar ginder in het dodenrijk
[heel snel gezongen]
En ’t windje ruiste door ’t geblaar, hoeplala, hoeplala,
’t Zonnetje scheen zo helder klaar, hoeplala
Naast mij in ’t voorste van de stoet
Daar gingen ze ook met zwaar gemoed
Mijn zwagers allen diep bedroefd
En ook wel zwaar beproefd
Een sprak met diep bewogen stem
Die zware slag, ik antwoord hem
Mijn vriend het is de wil van God
Zij is nu toch kapot
Bij d’uitvaart van mijn schoonmama hoeplala hoeplala
Huilden wij ons dood bijna hoeplala
Zo zag men ons treurig voorwaarts gaan
en kwamen we op het kerkhof aan
en naast de groeve stond de baar
rondom heel de familieschaar
Men huilde snikte gilde luid
wat akelig bang wat naar gefluit
Dag schoonmama zo lief en teer
wij zien helaas u nimmer meer
En toen ging die kist omlaag hoeplala hoeplala
in een wanhopige vlaag hoeplala
Zo kwamen we aan het sterfhuis aan
daar stond een fijne tafel klaar
Een diner zeer keurig fijn
met klare en met ere wijn
En elk van ons viel gretig er op aan
want hier werd aan de dis gegaan
En toen we ’s avonds heen wou gaan, hoeplala, hoeplala
kon geen van ons nog heel goed staan, hoeplala.
Want allen waren min of meer, hoeplala, hoeplala
overzadigd in den heer, hoeplala.
We gebruiken cookies om er zeker van te zijn dat u onze website zo goed mogelijk beleeft. Als u deze website blijft gebruiken gaan we ervan uit dat u dat goed vindt. Meer informatie
Wij gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website voor de bezoeker beter werkt. Daarnaast gebruiken wij o.a. cookies voor onze webstatistieken.